Waar dienen overheden op te letten bij een inzageverzoek op grond van artikel 15 AVG?

expertise:

IT & Privacy

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

16 augustus 2018

Op grond van artikel 15 Algemene Verordening persoonsgegevens (AVG) heeft een betrokkene het recht op inzage in de persoonsgegevens die over hem worden verwerkt. Dit betekent dat de betrokkene een organisatie mag vragen of zij persoonsgegevens van hem of haar verwerken, en wanneer dat het geval is, welke persoonsgegevens dat zijn. Ook overheden kunnen inzageverzoeken ontvangen. De vraag die zich daarbij voordoet is of een beslissing op een inzageverzoek juridisch kan worden gezien als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Wanneer een inzageverzoek wordt gehonoreerd door een bestuursorgaan, brengt dit namelijk een aantal gevolgen met zich mee. In deze blog staan we stil bij deze gevolgen.

Een besluit?

In de (inmiddels vervallen) Wet bescherming persoonsgegevens werd een beslissing op een  inzageverzoek, voor zover genomen door een bestuursorgaan, aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb (art. 45 Wbp). Nu de AVG van kracht is, is een vrijwel identieke bepaling opgenomen in de Nederlandse Uitvoeringswet van de AVG (UAVG). Artikel 34 UAVG bepaalt dat een schriftelijke beslissing op een inzageverzoek geldt als een besluit in de zin van de Awb. Bovendien worden beslissingen op verzoeken voor rectificatie (art. 16 AVG) en gegevenswissing (right to be forgotten, art. 17 AVG) in de UAVG eveneens gelijkgesteld met een besluit. Dit geldt ook voor de overige rechten van betrokkene genoemd in artikel 18 tot en met artikel 22 AVG.

Toewijzen en weigeren van inzageverzoeken

Het recht op inzage betreft alleen inzage in de gegevens van de betrokkene zelf en dus niet van anderen. In beginsel dient een bestuursorgaan, zoals bijvoorbeeld de gemeente, gehoor te geven aan zo’n verzoek, maar in sommige gevallen kan een beroep worden gedaan op één van de wettelijke uitzonderingen. Zo noemen artikel 23 AVG en artikel 41 UAVG een aantal gronden waarop een inzageverzoek kan worden geweigerd, zoals o.a. de nationale en openbare veiligheid, om strafbare feiten te voorkomen/op te sporen en ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Het is voor overheden tevens van belang om een inzageverzoek te onderscheiden van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Een Wob-verzoek tot openbaarmaking van informatie is namelijk niet hetzelfde als een inzageverzoek op grond van artikel 15 AVG. Bij een Wob-verzoek dient er desalniettemin rekening te worden gehouden met privacy. Zie hiervoor onze checklist ‘WOB en bescherming persoonsgegevens’ uit ons boek ‘Checklist Privacy AVG: privacybeleid in 46 checklists’.

De gevolgen van een beslissing op een inzageverzoek

Voor bestuursorganen brengt de gelijkstelling van een beslissing op een inzageverzoek met een besluit in de zin van de Awb wel enkele gevolgen met zich. Zo zal een betrokkene bij de weigering van zijn inzageverzoek in bezwaar en beroep kunnen en daar ook actief op gewezen moeten worden.  Dit is anders dan bij een inzageverzoek niet zijnde een besluit. In dat geval kan de betrokkene zich wenden tot de civiele rechter middels een verzoekschrift (zie art. 35 UAVG) of een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.

Daarnaast dient het bestuursorgaan tijdig te beslissen op een inzageverzoek. Artikel 12 lid 3 AVG bepaalt dat de verzoeker onverwijld en in ieder geval binnen een maand na het verzoek informatie dient te ontvangen over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Indien het inzageverzoek complex is kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. Bij een verlenging zal de betrokkene binnen één maand na het verzoek op de hoogte moeten worden gesteld van de verlenging. In beginsel dient de verzoeker dus een eerste reactie te ontvangen binnen een maand. Wanneer een reactie uitblijft zal artikel 6:12 Awb van toepassing zijn. Dit artikel ziet op het niet tijdig nemen van een besluit door een bestuursorgaan (fictieve weigering). De verzoeker kan dan beroep in stellen, zodra hij, conform art. 6:12 lid 2 Awb, het bestuursorgaan tijdig in gebreke heeft gesteld en twee weken de tijd heeft gekregen om alsnog een besluit te nemen. Dit geldt eveneens indien het bestuursorgaan niet tijdig heeft besloten na een verlenging van twee maanden.

Bij het niet tijdig beslissen kan de verzoeker recht hebben op een dwangsom. Echter zit hier het gevaar dat men het inzagerecht gaat gebruiken als een middel om een dwangsom te verbeuren. Tot voor kort werd er ook veelvuldig misbruik gemaakt van de Wob door het indienen van Wob-verzoeken met eveneens het oogmerk een dwangsom te verkrijgen. Het betekent echter niet dat verzoekers met het misbruiken van het inzagerecht goud in handen hebben. Het inzagerecht is namelijk niet onbeperkt en misbruik hiervan kan, afhankelijk van de omstandigheden, leiden tot niet-ontvankelijkheid van de verzoeker. Hierbij kan steun worden gezocht in jurisprudentie met betrekking tot Wob-misbruikzaken. Mocht een bestuursorgaan zich willen beroepen op misbruik van recht, dan zijn hiervoor wel zwaarwichtige gronden vereist. Er is sprake van een zwaarwichtige grond indien het inzagerecht zodanig evident is aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor het is bedoeld, dat het inzageverzoek dan ook blijk geeft van kwade trouw (zie ook deze uitspraak).

Conclusie

Voor overheden, zijnde bestuursorganen, wordt een beslissing op een verzoek op grond van een privacyrecht uit de AVG (bijvoorbeeld het inzagerecht) gelijk gesteld met een besluit in de zin van de Awb. Dit brengt het gevolg met zich mee dat de Awb van toepassing is. Wanneer een verzoeker het niet eens is met de weigering van een inzageverzoek, dan kan hij in bezwaar en beroep. Een ander belangrijk gevolg is dat het bestuursorgaan de reactie- en beslistermijn op een inzageverzoek goed in de gaten moet houden. Een verzoeker heeft namelijk het recht om op grond van artikel 6:12 Awb beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen van het bestuursorgaan, waarbij de verzoeker recht kan hebben op een dwangsom. Het inzagerecht wordt soms misbruikt om louter een dwangsom te verkrijgen, maar wanneer het misbruik hiervan vaststaat kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid.

 

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of heeft u hulp nodig bij uw privacy compliance? Neem vrijblijvend contact op met Silvia Vinken of één van de andere leden van het Privacy team van BANNING.

Dit artikel is geschreven door Sejla Okanovic, studerend-juridisch medewerker bij BANNING.