Uitkering Levensverzekering: Bestemd Voor de Bank, de Erfgenaam of de Begunstigde? Deel 2: Een Diepgaande Verkenning

expertise:

Familie- & Erfrecht

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

10 september 2018

In 2016 schreef ik al een blog over het onderwerp levensverzekeringen, met name over aan wie de uitkering van een levensverzekering ten goede moet komen. Je kunt deze blogpost hier teruglezen: Uitkering levensverzekering: voor de bank, de erfgenaam of de begunstigde?

In die blog concludeerde ik dat uiteindelijk de begunstigde de persoon is die recht heeft op de uitkering van de verzekering, en niet de erfgenaam als dat een andere persoon is. Wanneer de uitkering is verpand aan de hypotheekbank en de hypotheekschuld deel uitmaakt van de erfenis, heeft de begunstigde een vordering ten laste van de erfenis ter hoogte van de uitkering.

Recentelijk kwam ik een vergelijkbare situatie tegen in mijn praktijk, wat me leidde naar een recente juridische uitspraak over dit onderwerp.

Praktijkgeval
In dit geval betrof het een levensverzekeringspolis. De man van een echtpaar was het eerst overleden. De begunstigde was zijn echtgenote, maar de polis stelde dat de hypotheekbank eerst begunstigde zou zijn als er nog een hypotheekschuld bestond, wat het geval was. De overleden man had in zijn testament zijn echtgenote, zijn twee kinderen en de twee kinderen van zijn echtgenote uit haar eerdere huwelijk tot erfgenamen benoemd. De vraag was nu aan wie de verzekeringsuitkering toekwam: aan de erfenis of volledig aan de overgebleven echtgenote.

Eerste indruk was dat de uitkering aan de hypotheekbank zou gaan. Dit zou betekenen dat de erfenis grotendeels bevrijd zou worden van de hypotheekschuld, waardoor ieders deel van de erfenis aanzienlijk groter zou zijn. Bij nader onderzoek bleek echter dat in de polisvoorwaarden een specifieke bepaling was opgenomen waarin stond dat de bank niet als eerste begunstigde moest worden beschouwd als de oorspronkelijke eerste begunstigde (de echtgenote) een machtiging had ondertekend voor de verzekeraar om het bedrag van de uitkering rechtstreeks aan de bank uit te betalen. Gelukkig voor de echtgenote was deze machtiging inderdaad ondertekend en kon deze worden teruggevonden. De uitkering was dus voor de echtgenote en niet voor de erfenis, ook al werd het geld uit de uitkering aan de bank betaald om de hypotheekschuld af te lossen.

Recente uitspraak
Een recente uitspraak van de Rechtbank Gelderland hield verband met een vergelijkbaar geval, maar met een twist. Een overledene had twee levensverzekeringen afgesloten met zijn partner (niet zijn echtgenote) als begunstigde. In de pandovereenkomst was echter de bank als begunstigde aangewezen, in plaats van de partner zoals vermeld in de verzekeringspolissen. De overledene had zijn partner onterfd in zijn testament en een derde partij aangewezen als erfgenaam.

De uitkeringen van de polissen werden uitbetaald aan de bank als aflossing van de hypotheekschuld, ten gunste van de erfenis. De onterfde partner stelde echter dat zij de rechtmatige begunstigde was en dat de nalatenschap ongerechtigd was verrijkt omdat de hypotheekschuld was afbetaald.

De rechtbank oordeelde echter dat de bank, en niet de partner, de rechtmatige begunstigde was en recht had op de uitkeringen. Zelfs al betekende de aflossing van de hypotheekschuld een verrijking van de nalatenschap, er was volgens de rechter geen sprake van ongerechtige verrijking, omdat dit wettelijk zou vereisen dat de verrijking van een partij (de nalatenschap) plaatsvindt ten koste van een andere partij (de partner).

Tot slot
Uit deze gevallen blijkt maar weer hoe complex de praktijk kan zijn, en dat is precies het interessante aan mijn vak!

Mocht je naar aanleiding van deze blogpost vragen hebben, of andere vragen over familierecht, neem dan gerust vrijblijvend contact op met Marc van Opstal of een ander lid van ons team op het gebied van familierecht.