Opzegging van een vof: Contractueel vormvereiste?

expertise:

Ondernemingsrecht - M&A

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

04 juni 2018

1. Inleiding

Een recent arrest van de Hoge Raad (1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819) toont aan dat het helder en goed schriftelijk vastleggen van de afspraken bij een samenwerking tussen vennoten (b.v. een vof) bepaald zinvol is.

Op grond van de wet wordt een maatschap of een vennootschap onder firma ontbonden door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten.

In deze zaak gaat het om de vraag of een vennootschap onder firma door opzegging is geëindigd. In dat verband staat de uitleg centraal van een – mondelinge – mededeling die door het hof als opzegging is aangemerkt.

Bij de uitleg wordt de zogenaamde Haviltex-maatstaf (“wils-vertrouwensleer”) tot uitgangspunt genomen. Deze maatstaf houdt in, kort gezegd, dat het daarbij aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van het contract mochten toekennen.

2. De relevante feiten

Verweerder heeft vanaf 1 januari 2010 een eenmanszaak gehad die zich bezighield met het reviseren van motoren. Eiseres 1 dreef een automontagebedrijf. Eiser 2 is indirect bestuurder van eiseres 1.

Verweerder is op 7 juli 2011 met eiseres 1 een vennootschap onder firma (hierna: de vof) aangegaan.

Verweerder heeft zijn eenmanszaak ingebracht in de vof. De vennootschapsakte houdt, voor zover van belang, het volgende in:

“Artikel 10: EINDE VENNOOTSCHAP

De vennootschap eindigt:

1. drie maanden nadat een der vennoten schriftelijk of bij deurwaardersexploit aan de andere vennoot heeft te kennen gegeven dat hij de vennootschap wil doen eindigen;

(…)

5. nadat verweerder minimaal één jaar geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geweest.

Artikel 11: VOORTZETTING. VERMOGENSBEDINGEN

(…)

3.

(…)

c. Indien de vennootschap binnen vijf jaren na aanvang van de vennootschap is geëindigd op grond van artikel 10 lid 1 (…) is de vennoot die heeft opgezegd een direct opeisbare boete verschuldigd van € 75.000 aan de vennoot die niet heeft opgezegd.

De samenwerking tussen partijen verliep problematisch. Verweerder heeft daarom de bijstand ingeroepen van een advocaat, mr. Keuchenius. Op 9 november 2011 heeft mr. Keuchenius telefonisch contact opgenomen met eiser 2 om een minnelijke regeling te beproeven.

Mr. Keuchenius heeft de inhoud van het telefoongesprek met eiser 2 bij brief van 10 november 2011 als volgt aan verweerder bevestigd:

“(…) Eiser 2 peinst er niet over om met een advocaat aan tafel te gaan zitten. Volgens hem heb jij hem ‘bedrogen’ en ‘bestolen’ en kan dit alleen in een gesprek van man tot man worden uitgepraat. Hij zegde met onmiddellijke ingang de samenwerking op en kondigde aan dadelijk het gebouw te sluiten, of woorden van gelijke strekking. Eiser 2 was niet tot rede te brengen, waarna het gesprek moest worden beëindigd. (…)”

Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de vof op 9 november 2011 is ontbonden doordat eiser 2 de vof in het telefoongesprek met mr. Keuchenius per direct had opgezegd. Daarbij heeft verweerder aanspraak gemaakt op betaling van de boete van € 75.000,– (art. 11 lid 3, onder c, van de vennootschapsakte).

Het hof heeft geoordeeld dat de vof per 9 november 2011 is ontbonden en eiseres 1 veroordeeld tot betaling van € 75.000,– aan verweerder. Bij de Hoge Raad klagen eiseres 1 en eiser 2 over dit oordeel. Die klachten komen erop neer, dat het hof heeft miskend dat de vraag of sprake is geweest van een opzegging, moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval van belang: het hof heeft ten onrechte niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, in zijn beoordeling betrokken onder meer de door eisers aangevoerde omstandigheden (i) dat de brief van 10 november 2011 een verslag vormt van een aantal op 9 november 2011 gevoerde telefoongesprekken, waaronder ook een telefoongesprek tussen mr. Keuchenius en andere medewerkers van eiseres 1 dat plaatsvond tien minuten na het telefoongesprek met eiser 2, waarin door bedoelde medewerkers de vraag is gesteld of verweerder de samenwerking wilde voortzetten, (ii) dat eiser 2 ten tijde van het telefoongesprek in een emotionele staat verkeerde, en (iii) dat hij door opzegging met onmiddellijke ingang een boete van € 75.000,– zou verbeuren.

3. Het oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad stelt voorop dat tussen partijen in geschil is of de vof op 9 november 2011 door opzegging is geëindigd als gevolg van een telefonische uitlating van eiser 2 (zie hiervoor sub 2). Deze telefonische uitlating moet, naar het hof heeft onderkend, worden uitgelegd aan de hand van de hiervoor sub 1 bedoelde wils-vertrouwensleer. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang.

Het vereiste in art. 10 lid 1 van de vennootschapsakte staat – volgens het hof – op zichzelf niet in de weg aan een niet voorgeschreven en dus onregelmatige wijze van opzegging, zolang, zoals naar het oordeel van het hof hier het geval is, de bewoordingen maar voldoende duidelijk zijn en de wederpartij hebben bereikt.

Dat partijen in art. 10 lid 1 van de vennootschapsakte zijn overeengekomen dat een vennoot die de vennootschap wil doen eindigen, dat schriftelijk of bij deurwaardersexploot aan de andere vennoot kenbaar moet maken, is echter volgens de Hoge Raad een omstandigheid die van belang kan zijn bij de beantwoording van de vraag of de telefonische uitlating van eiser 2 redelijkerwijs door verweerder mocht worden opgevat als opzegging: Als het hof van oordeel was dat aan hetgeen partijen in art. 10 lid 1 van de vennootschapsakte zijn overeengekomen geen betekenis kan toekomen bij de beantwoording van de vraag of eiseres 1 de vof 9 november 2011 bij monde van eiser 2 heeft opgezegd, is dat dus onjuist. Als het hof de bedoelde omstandigheid wel heeft meegewogen, is zijn oordeel volgens de Hoge Raad onvoldoende gemotiveerd.

Uit de motivering van zijn uitleg van de telefonische uitlating van eiser 2 blijkt volgens de Hoge Raad niet dat het hof onder meer de hiervoor sub 2 (onder (i) – (iii) weergegeven, door eiseres 1 gestelde omstandigheden (voldoende begrijpelijk) in zijn oordeel heeft betrokken.

4.  Advies voor de praktijk

Een contractuele vormvereiste voor opzegging van een vof (of maatschap of cv) is getuige deze uitspraak van de Hoge Raad bepaald zinvol. Meer in algemene zin is het van belang een goede vennootschapsakte op te (laten) stellen, waarin de rechten en plichten van de vennoten duidelijk zijn neergelegd.

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of heeft u andere ondernemingsrechtelijke vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Marc Janssen of andere leden van de sectie ondernemingsrecht.