Ook middellijk aandeelhouder onderwerp van enquête

expertise:

Ondernemingsrecht - M&A

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

26 september 2023

Inleiding

De Ondernemingskamer is een bijzondere Kamer van het Gerechtshof te Amsterdam. De Ondernemingskamer (“OK”) staat het meest bekend als beslechter van geschillen binnen ondernemingen. Denk hierbij aan de situatie dat: i) er een impasse bestaat binnen de algemene vergadering of het bestuur waardoor geen belangrijke besluiten kunnen worden genomen, ii) er sprake is van belangenverstrengeling, iii) een minderheidsaandeelhouder in het gedrang komt, iv) er onenigheid bestaat tussen aandeelhouders, bestuurders en/of commissarissen, v) bestuurders of aandeelhouders de onderneming ongeoorloofde concurrentie aandoen of vi) het bestuur de onderneming ‘leegrooft’.

Opbouw enquêteprocedure

De in dat verband aan te spannen enquêteprocedure bestaat uit twee fases. In de eerste fase bekijkt de OK of sprake is van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen. Indien de OK meent dat dit het geval is, zal zij een onderzoek gelasten. De OK stelt dan een onderzoeker aan wiens kosten in beginsel worden voldaan door de rechtspersoon die onderwerp vormt van het onderzoek. Wanneer de onderzoeker klaar is, stelt hij een verslag op van zijn bevindingen.

In de tweede fase van de enquêteprocedure kan de verzoeker van de enquête op basis van het verslag van de onderzoeker de OK vragen om vast te stellen dat sprake is (geweest) van wanbeleid. Meestal komt het niet zo ver en wordt er vaak al een oplossing gevonden of een schikking bereikt tussen partijen in de eerste fase van de enquêteprocedure. Met name omdat de verzoeker in de eerste fase van de enquêteprocedure voorlopige voorzieningen kan vragen.

De Ondernemingskamer kan een verzoek om voorlopige voorzieningen toewijzen indien er naar haar voorlopige oordeel gegronde redenen zijn om aan een juist beleid te twijfelen. Onder andere de volgende voorlopige voorzieningen behoren tot de mogelijkheden:

  • schorsing bestuurder(s) en commissaris(sen);
  • benoeming onafhankelijke bestuurder(s) of onafhankelijke commissaris(sen);
  • tijdelijke overdracht van aandelen aan onafhankelijk beheerder;
  • verbod om besluiten te nemen of deze uit te voeren.

 

Uitspraak Hoge Raad 22 september 2023

De Hoge Raad, de hoogste civiele rechter, heeft op 22 september 2023 een belangwekkende uitspraak gedaan in een enquêteprocedure bij de OK. Daarbij heeft de OK een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Funda (bekend van de door haar geëxploiteerde gelijknamige website, waarop woningen en andere onroerende zaken worden aangeboden).

De OK heeft geoordeeld dat NVM geen -onmiddellijk- aandeelhouder van Funda is en dat handelen van NVM in die hoedanigheid om die reden geen onderwerp van deze enquêteprocedure kan zijn. Dat oordeel sluit volgens de Hoge Raad niet uit dat het handelen van NVM als -middellijk- aandeelhouder van Funda wel een rol kan spelen in deze enquêteprocedure.

In dit verband merkt de Hoge Raad het volgende op.

Bij de uitoefening van de bevoegdheid om al dan niet een enquête te gelasten, dient de OK een afweging van de betrokken belangen te maken. De belangenafweging moet steunen op de feiten en omstandigheden van het concrete geval, waarbij onder meer moet worden betrokken de aard van het tussen de verzoekers en de rechtspersoon bestaande geschil. De regeling van het enquêterecht is gericht op het belang van de rechtspersoon en bij de belangenafweging staat dat belang daarom voorop. Uitgangspunt bij de toepassing van het enquêterecht is dat het uiteindelijk vooral aankomt op de -economische- werkelijkheid.

Dat betekent volgens de Hoge Raad, dat óók het handelen van een organisatorisch met de rechtspersoon verbonden andere rechtspersoon, bijvoorbeeld een -middellijk- aandeelhouder (dus zoals NVM), onder omstandigheden kan vallen onder het bereik van het beleid en de gang van zaken van die eerstbedoelde rechtspersoon, en aldus van hetgeen onderwerp kan zijn van een enquêteprocedure ten aanzien van die eerstbedoelde rechtspersoon. Daaruit volgt dat dit handelen eveneens onderwerp kan zijn van een eventueel daarop volgend onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van die eerstbedoelde rechtspersoon.

Of bepaald handelen onder het bereik van het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon valt, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval en de overige hiervoor genoemde gezichtspunten. De Hoge Raad geeft aan dat tot de in aanmerking te nemen omstandigheden van het concrete geval onder meer kunnen behoren de hoedanigheid of functie van degene wiens handelingen het betreft, diens organisatorische verbondenheid met of betrokkenheid bij de rechtspersoon waarop het enquêteverzoek betrekking heeft, en diens invloed, al dan niet rechtstreeks, op het beleid en de gang van zaken van die rechtspersoon. Niet noodzakelijk is dat degene om wiens handelen het gaat, ook bestuurder is van de rechtspersoon of met die rechtspersoon in een groep is verbonden.

De Hoge Raad gaat in dat verband in op art. 2:8 lid 1 BW dat  bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Deze bepaling is geformuleerd vanuit het perspectief van één rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij de organisatie van die rechtspersoon zijn betrokken. Voor de toepassing daarvan in een concreet geval kan van belang zijn dat sprake is van een organisatorisch verband van rechtspersonen. De omstandigheden van het geval kunnen daarom meebrengen dat onder de reikwijdte van art. 2:8 lid 1 BW, ook vallen de met de rechtspersoon organisatorisch verbonden rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten zijn betrokken bij de organisatie van laatstgenoemde rechtspersoon.

Het oordeel van de OK dat in de gegeven omstandigheden de op grond van art. 2:8 BW mede op NVM als middellijk meerderheidsaandeelhouder rustende zorgvuldigheidsplicht meebrengt dat zij – samen met NVM Holding – Funda, STAK Funda en de certificaathouders niet langer in het ongewisse mag laten, en dat zij een heldere keuze maakt over de toekomst van de aandeelhoudersstructuur, de positie van Funda en een mogelijke exit voor de certificaathouders, is volgens de Hoge Raad  daarom goed te begrijpen.

Conclusie

Een enquêteprocedure biedt interessante mogelijkheden. Als de continuïteit van uw onderneming in gevaar komt en uw onderneming waardevol is, loont het zeker de moeite en kan het een snelle en effectieve oplossing bieden voor geschillen binnen uw onderneming.

Denkt u dat een enquêteprocedure voor uw onderneming mogelijk uitkomst kan bieden? Neem dan contact op met Marc Janssen of met één van de andere leden van de sectie Ondernemingsrecht voor meer informatie.