Dwalingsnadeel en vermindering koopprijs bij overnamecontracten

expertise:

Ondernemingsrecht - M&A

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

19 mei 2022

Inleiding

De wet bepaalt dat de bevoegdheid tot vernietiging wegens dwaling vervalt, wanneer de wederpartij tijdig een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst voorstelt die “het nadeel” dat de tot vernietiging bevoegde bij instandhouding van de overeenkomst lijdt, op afdoende wijze opheft. De rechter kan op verlangen van één der partijen, in plaats van de vernietiging uit te spreken, de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van dit nadeel wijzigen.

Maetis heeft in een in 2019 aan de Hoge Raad voorlegde zaak gevorderd dat de gevolgen van de koopovereenkomst worden gewijzigd door verlaging van de koopprijs. Maetis heeft daartoe gesteld, dat het nadeel dat zij bij ongewijzigde instandhouding van de koopovereenkomst betreffende de aandelen in twee vennootschappen zou lijden, erin bestaat dat zij een hogere koopprijs is overeengekomen dan zij zou hebben gedaan bij kennis van de juiste stand van zaken. De Hoge Raad stelt vast dat het hof deze stelling niet had verworpen; het had slechts geoordeeld dat de door Maetis voorgestelde wijze van berekening van de aanpassing van de koopprijs ter opheffing van dat nadeel niet geschikt is. Bij die stand van zaken mocht het hof naar het oordeel van de Hoge Raad niet zonder meer overgaan tot afwijzing van de vordering van Maetis tot aanpassing van de koopprijs, maar had het de omvang van dat nadeel moeten vaststellen, al dan niet na nader onderzoek en zo nodig schattenderwijs.

Een en ander kan bij overnamecontracten een belangrijke rol spelen, omdat daarin meestal de mogelijkheid van vernietiging op grond van dwaling contractueel is uitgesloten in het kader van de gedachte dat partijen het middel (potentieel) erger achten dan de kwaal. Na overdracht van de aandelen waarbij de koper de onderneming enige tijd voor zijn rekening en risico heeft voortgezet, is het na vernietiging of ontbinding bijzonder lastig die ongedaan te maken.

Aangenomen wordt dat een beroep op uitsluiting van dwaling in overnamecontracten rechtsgeldig is, maar een beroep op uitsluiting van bedrog nietig. Opvallend is dat in nogal wat overnamecontracten wel vernietiging (in het bijzonder wegens dwaling) is uitgesloten maar veelal niet wijziging van de overeenkomst in voormelde zin.

Aanpassing van de koopprijs bij dwaling

De Hoge Raad is van oordeel dat de rechter, zo nodig, de omvang van een door de koper geleden nadeel zelf had moeten vaststellen, al dan niet na nader onderzoek en zo nodig schattenderwijs. Hieruit kan worden afgeleid dat hoewel dwalingsnadeel geen schade betreft, de Hoge Raad de regels die gelden bij schadebegroting analoog van toepassing acht, in ieder geval indien vermindering van de koopprijs wordt gevorderd en in dat verband de omvang van het dwalingsnadeel moet worden vastgesteld.

Er wordt verschillend gedacht over hoe en naar welk moment het nadeel vastgesteld moet worden én over de vraag wanneer het nadeel vervolgens ‘afdoende’ zou zijn opgeheven. Een meergenoemde methode om (de omvang van) het dwalingsnadeel te bepalen, is het maken van een vergelijking tussen de daadwerkelijk door partijen gesloten overeenkomst en de ‘hypothetische overeenkomst’; de overeenkomst die partijen bij een juiste voorstelling van zaken zouden hebben gesloten. Dat lijkt mij juist, omdat dwaling een wilsgebrek betreft, hetgeen betekent dat het ‘nadeel’ bestaat uit het verschil tussen enerzijds de werkelijk gesloten overeenkomst en anderzijds de overeenkomst die bij een juiste voorstelling van zaken zou zijn gesloten, in concreto: een lagere koopprijs.

Toegespitst op de vordering van Maetis gaat het er dan om, dat zij als dwalende koper in de situatie wordt gebracht, waarin zij zou hebben verkeerd, indien zij niet had gedwaald. Nu aannemelijk is, dat zij in dat geval als koper een lagere koopprijs zou hebben kunnen bedingen, is het ‘nadeel’ het verschil tussen de overeengekomen en de (hypothetische) koopprijs. Dat is geen schadevergoeding, maar omdat het in casu gaat om ‘nadeel’ gelegen in, kort gezegd, een te hoge koopprijs van de aandelen, kan feitelijk hetzelfde resultaat worden bereikt.

Andere in deze belangrijke uitspraken van de Hoge Raad voor de overnamepraktijk

Hier kan een parallel worden getrokken met het WEA-arrest van de Hoge Raad uit 2018. In die zaak betrof het de overname van een accountantskantoor en was de stelling van koper dat de koopprijs en managementvergoeding onjuist waren vastgesteld als gevolg van malversaties van de verkoper. Het hof had geoordeeld dat de verkoper jegens WEA toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overname-overeenkomst waarmee WEA als benadeelde partij in beginsel recht had op volledige vergoeding van de door haar als gevolg van die tekortkoming geleden schade. Het hof had het bestaan van de schade, bestaande in te veel betaalde overnamesom en managementvergoeding, aannemelijk geacht, maar heeft uiteindelijk geoordeeld dat de door WEA in het geding gebrachte onderbouwing van de schade niet kon worden gevolgd en dat bij gebreke van andere aanknopingspunten niet kon worden vastgesteld wat de exacte schade was die WEA had geleden. Het hof heeft vervolgens de (hele) vordering afgewezen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof, omdat het bij bedoelde stand van zaken, nu het kennelijk van oordeel was dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kon worden vastgesteld, de omvang van de schade, al dan niet na instructie had moeten schatten dan wel partijen naar de schadestaat had moeten verwijzen, ook zonder dat dit uitdrukkelijk was gevorderd.

Voor de overnamepraktijk is in dit verband ook relevant het arrest van de Hoge Raad inzake de gemeente Vianen. In de in dit arrest aan de orde zijnde schadestaatprocedure moest de schade worden vastgesteld die een onderneming heeft geleden doordat zij in 1976 haar bedrijf niet heeft kunnen uitbreiden. In cassatie gaat het in het bijzonder om de vraag of bij het vaststellen van de schade mag worden uitgegaan van een peildatum in het verleden.

De Hoge Raad stelt voorop, dat de rechter schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Volgens vaste rechtspraak heeft de rechter bij het begroten van schade de vrijheid om de geleden en te lijden schade te kapitaliseren in een bedrag ineens naar een peildatum die geruime tijd voor zijn uitspraak ligt. Ook bij een dergelijke wijze van begroting blijft het uitgangspunt dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk is de werkelijk geleden en te lijden schade wordt begroot. Bij dit uitgangspunt past volgens de Hoge Raad niet dat de rechter slechts rekening mag houden met de op de peildatum bestaande verwachtingen over wat de toekomst zou kunnen brengen. Het staat hem derhalve vrij rekening te houden met feiten en ontwikkelingen die zich nadien daadwerkelijk hebben voorgedaan.

Meer informatie

Heeft u vragen naar aanleiding van deze blog of heeft u andere ondernemingsrechtelijke vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op Marc Janssen of andere leden van de sectie Ondernemingsrecht.