BANNING procedeert bij de Hoge Raad over incassokosten – de ‘veertiendagenbrief’ aan de consument

expertise:

Cassatie

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

02 december 2016

Op 25 november 2016 heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de peildatum van incassokosten die bij consumenten in rekening kunnen worden gebracht. De wet biedt in art. 6:96 lid 6 Burgerlijk Wetboek (“BW”) een beschermingsbepaling voor consumenten die ertoe strekt te voorkomen dat consumenten worden overvallen door incassokosten. BANNING heeft namens de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders schriftelijke opmerkingen ingediend, dit naar aanleiding van prejudiciële vragen ex artikel 392 Rv.

De ‘veertiendagenbrief’

In het Besluit BIK is vastgelegd welk bedrag aan incassokosten een schuldeiser bij de consument in rekening mag brengen wanneer de consument met betaling van een schuld in verzuim is. Het enkele verzuim van de schuldenaar is echter onvoldoende. Op grond van art. 6:96 lid 6 BW is de consument pas incassokosten verschuldigd wanneer hij na het intreden van het verzuim is aangemaand met een zogenoemde veertiendagenbrief. Deze aanmaning moet aan twee voorwaarden voldoen:

  1. de schuldenaar moet “vruchteloos” zijn aangemaand om binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende na de dag van aanmaning, te betalen, en;
  2. de gevolgen van het uitblijven van tijdige betaling moeten zijn vermeld (waaronder de verschuldigdheid van de incassokosten op grond van het Besluit BIK).

Het doel van de wetgever van deze voorwaarden is te voorkomen dat de consument wordt overvallen door incassokosten (uitgebreid hierover zie een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 13 juni 2014).

Aanvang veertiendagentermijn

In zijn arrest van 25 november 2016 heeft de Hoge Raad nadere uitleg gegeven over de vereisten zoals opgenomen in artikel 6:96 lid 6 BW en zoals hierboven opgesomd. Allereerst benadrukt de Hoge Raad nogmaals dat de consument de volle veertien dagen de gelegenheid moet krijgen om het verschuldigde bedrag te betalen. Deze termijn vangt daarom pas aan nadat de schuldenaar de brief heeft ontvangen, aldus de Hoge Raad.

Ontvangst van de brief alleen is echter niet zonder meer voldoende, ook de formulering van de gestelde termijn is van belang. Stel, een consument ontvangt een veertiendagenbrief waarin de termijn als volgt is omschreven: “een termijn van veertien dagen na heden” of “binnen veertien dagen na verzending”. In hoeverre is de schuldenaar dan na het verstrijken van een termijn van veertien dagen incassokosten verschuldigd? Dat lijkt wellicht een woordenspel, maar in de lagere rechtspraak bestond hierover de nodige discussie. Enerzijds werd betoogd dat gekeken moest worden naar de termijn die de consument na ontvangst van de aanmaning daadwerkelijk heeft gehad: te korte termijnen en vage formuleringen in die brief werden dan “gerepareerd”. Anderzijds werd betoogd dat de in de aanmaning geformuleerde termijn strikt moet worden gehanteerd en dat “reparatie” van een te korte en onzuiver geformuleerde termijn in strijd is met de wet.

De Hoge Raad hakt nu deze knoop door en stelt voorop dat de brief bij de consument de juiste indruk moet wekken: het moet voor de consument duidelijk zijn dat hem de volle wettelijke termijn van veertien dagen ter beschikking staat. Aan dat vereiste is niet voldaan wanneer in de aanmaning verwarrende of misleidende informatie wordt gegeven over het begin en/of het einde van de veertiendagentermijn. Een te korte en onzuiver geformuleerde termijn volstaat dus niet. In die gevallen is de veertiendagentermijn niet aangevangen en is de consument geen incassokosten verschuldigd.

Het staat schuldeisers overigens vrij om consumenten een langere termijn te gunnen. Als voorbeeld van een correcte formulering in dat kader geeft de Hoge Raad de suggesties “binnen veertien dagen vanaf de dag nadat deze brief bij u is bezorgd” of “binnen drie weken nadat u deze brief heeft ontvangen”. 

Stelplicht en bewijslast – (ambtshalve) beoordeling door de feitenrechter

De Hoge Raad geeft in zijn arrest voorts regels over de stelplicht en bewijslast in verband met de veertiendagenbrief. Het is, kort gezegd, aan de schuldeiser om te stellen en te bewijzen dat de consument de brief heeft ontvangen. In verstekzaken en zaken waarin de ontvangst van de brief niet wordt betwist, kan een schuldeiser hier invulling aan geven door aan te tonen wanneer de brief verzonden is. De vervolgvraag, namelijk welke duur van postbezorging tot uitgangspunt moet worden genomen, wordt door de Hoge Raad overgelaten aan de feitenrechters. De Hoge Raad geeft in dat kader wel mee dat het niet ongebruikelijk zou zijn om ervan uit te gaan dat brieven op de tweede dag na verzending worden bezorgd. Een zondag, maandag of officiële feestdag tellen daarbij niet mee als tussenliggende dag of dag van bezorging.

De Hoge Raad heeft tot slot overwogen dat de rechter zowel in zaken op tegenspraak als in verstekzaken bevoegd is om zelfstandig te onderzoeken of voldaan is aan de eisen in artikel 6:96 lid 5 tot en met 7 BW.

Samenvattend

De consument wordt met het recente arrest van de Hoge Raad verregaand beschermd. De veertiendagentermijn van art. 6:96 lid 6 BW moet strikt (en formeel) worden gehanteerd. Daartegenover staat dat incassokosten onmiddellijk na het verstrijken van de veertiendagen termijn verschuldigd worden. Dit geldt ook in gevallen waarin een deel van de vordering al wel is betaald (waardoor vanzelfsprekend wel de hoogte van de incassokosten wijzigt).

Heeft u vragen of wenst u advies? Neem dan contact op met Marc Janssen (m.janssen@banning.nl) of Raisa Ramaker (r.ramaker@banning.nl). Zij zijn tot in detail op de hoogte en staan u graag vrijblijvend te woord.