Werkverzuim wegens detentie leidt niet zonder meer tot ontslag op staande voet

expertise:

Arbeidsrecht

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

31 december 2000

De werknemer die van zijn vrijheid is beroofd in verband met een strafbaar feit en daarom van zijn werk verzuimt, roept regelmatig bij werkgevers de vraag op of ontslag al of niet op staande voet mogelijk is.

In een dergelijke situatie zijn diverse fasen denkbaar: de strafrechtelijke verdenking met in verzekeringstelling of voorlopige hechtenis en de fase van strafrechtelijke veroordeling met detentie, welke veroordeling nog niet onherroepelijk is en de strafrechtelijke veroordeling met detentie die inmiddels onherroepelijk is geworden.

De Hoge Raad heeft onlangs ten aanzien van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling, waardoor de werknemer nog ruime tijd gedetineerd blijft, geoordeeld dat werkverzuim als gevolg van die beoordeling in beginsel geen dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert, behoudens bijzondere omstandigheden.

Werknemer is in 1971 bij ABN AMRO in dienst getreden. In 2006 is werknemer op verdenking van het plegen van ontucht met zijn minderjarige stiefzoon in voorlopige hechtenis genomen. Werknemer heeft dit, via de bedrijfsarts, aan ABN AMRO gemeld. Met ingang van 26 april 2006 heeft ABN AMRO de betaling van het salaris aan werknemer stop gezet. In augustus 2006 is werknemer veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren waarvan één jaar voorwaardelijk. Werknemer heeft ABN AMRO hiervan in kennis gesteld. ABN AMRO heeft werknemer verzocht een afschrift van het strafvonnis aan haar te verstrekken, maar dit heeft werknemer geweigerd. Tevens heeft werknemer aan ABN AMRO laten weten dat hij het door hem tegen het strafvonnis ingestelde hoger beroep inmiddels heeft ingetrokken. Hierop heeft ABN AMRO bij brief van 1 februari 2007 aan werknemer zijn ontslag op staande voet aangezegd. Volgens ABN AMRO bestaat de dringende reden uit, kort gezegd, een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens jarenlang seksueel misbruik van ten minste een van de stiefkinderen waarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren is opgelegd. ABN AMRO acht de verweten handelwijze onaanvaardbaar en het vertrouwen dat zij in de werknemer had is hierdoor onherstelbaar geschaad. Werknemer heeft de nietigheid van het gegeven ontslag op staande voet ingeroepen en zich bereid verklaard zijn werkzaamheden te hervatten zodra zijn detentie is ge?indigd. Begin 2007 is de detentie van werknemer geïindigd.

De kantonrechter wijst de vordering van werknemer toe: het gegeven ontslag op staande voet is nietig.

Het Hof overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of een ontslag op staande voet rechtsgeldig is, in beginsel alle ? in onderling verband en in samenhang te beschouwen ? omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen. Volgens de Hoge Raad zijn er op dit punt nauwelijks algemene en vaste regels te geven, maar het enkele feit dat een werknemer gedetineerd is en hij daardoor zijn werk verzuimt, is niet (op zichzelf al) voldoende voor een ontslag op staande voet. Dit laatste hangt af van voldoende bijkomende omstandigheden, zoals de vraag of de werknemer een verwijt valt te maken dat hij gedetineerd is geraakt en bijvoorbeeld of hij de werkgever van zijn detentie (zo spoedig als mogelijk en noodzakelijk was) in kennis heeft gesteld.

Het Hof neemt in aanmerking dat het strafbare feit waarvoor werknemer is veroordeeld in geen enkel verband stond tot de werkzaamheden die hij voor ABN AMRO verrichtte. Het delict heeft zich geheel in de privésfeer voltrokken en niet is gebleken dat van zijn strafbare handelingen enige negatieve invloed op zijn functioneren als werknemer is uitgegaan. Integendeel, tussen partijen staat vast dat hij voortreffelijk heeft gefunctioneerd. Daarnaast heeft ABN AMRO geen directe schade geleden als gevolg van het feit dat werknemer een detentie onderging en voorlopig nog geruime tijd gedetineerd zou blijven. Immers, ABN AMRO betaalde het loon van werknemer niet meer uit en de werkzaamheden van werknemer zijn onder diens collega’s van de kredietadministratie verdeeld, waarbij de bank tevens heeft opgemerkt dat de vrijgekomen functie van werknemer na zijn ontslag niet is opgevuld of vacant is gesteld. Deze omstandigheden tezamen met, verder, de duur van het dienstverband en de leeftijd van werknemer (dit in relatie tot zijn kans op de arbeidsmarkt) maakt volgens het Hof dat de onherroepelijkheid van de strafrechtelijke veroordeling en zijn voortdurende detentie onvoldoende zijn voor een dringende reden voor een ontslag op staande voet. De ernst van het begane delict en de omstandigheid dat op de werkvloer onrust zou kunnen ontstaan wanneer werknemer weer terugkeert, brengen hierin geen verandering.