Verkoop van een verontreinigd tankstation

18 oktober 2009

Gerechtshof Arnhem 3 maart 2009. Over deze zaak heeft eerder al de Hoge Raad geoordeeld. In haar uitspraak van 23 november oordeelde de Hoge Raad onder meer dat een clausule met de tekst “het verkochte wordt aanvaard in de staat waarin het zich ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst bevindt” normaliter geen uitsluiting van de aansprakelijkheid oplevert. De zaak werd vervolgens naar het gerechtshof in Arnhem verwezen. 

Het tankstation waar het in deze zaak om gaat is in 1994 door verkoper aan koper Smeets verkocht en geleverd. Verkoper had het tankstation op haar beurt in december 1987 van een ander gekocht. Het was toen in verhuurde staat, BP huurder het station. Het tankstation blijkt behoorlijk verontreinigd te zijn. Er is een sanering noodzakelijk. Dit, ondanks een eerder uitgevoerde sanering. Enkele documenten omtrent die sanering bevonden zich – zo bleek in de gerechtelijke procedure – niet in een bij de laatste verkoop gebruikte informatieklapper.

Het gerechtshof oordeelt allereerst dat de koper tijdig had geklaagd. Dit was een discussiepunt, de verkoper meende dat de koper niet tijdig had geklaagd en zijn rechten daarmee verloren waren gegaan.

Verder oordeelt het gerechtshof dat het verkochte tankstation niet aan de overeenkomst beantwoordde. Op grond van geruststellende mededelingen van de verkoper mocht de koper verwachten dat er geen relevante verontreiniging aanwezig was.

Tenslotte speelde de vraag of deze verontreiniging wel voor rekening van de verkoper moest komen. Aangezien de verkoper de verontreiniging niet zelf had veroorzaakt (en dus geen schuld had aan het ontstaan van de verontreiniging) stelde de verkoper dat – juridische vertaald  – de tekortkoming niet aan haar kon worden toegerekend.

Het gerechthof oordeelde echter dat de verkeersopvattingen met zich meebrengen dat de verontreiniging (die een tekortkoming oplevert) voor rekening van de verkoper komt. Zou dat anders zijn dan zou de koper met lege handen staan hetgeen volgens het gerechtshof in het geval van ernstige bodemverontreiniging “maatschappelijk onaanvaardbaar is”. Hierbij speelde een rol dat de koper op basis van bij de aankoop door de verkoper overhandigde rapporten er vanuit mocht gaan dat de bodem voldoende gesaneerd was.