Uitkering levensverzekering: voor de bank, de erfgenaam of de begunstigde? Deel 2

expertise:

Familie- & Erfrecht

07 april 2016

Begin maart deed ik melding van een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 januari 2016 (C/08/169177/HA ZA 15-162) over dit onderwerp. In dat geval had de man een levensverzekering afgesloten en daarbij de vrouw, met wie hij een lat relatie had, als begunstigde aangewezen. De man overleed. De vrouw was geen erfgename. De verzekeringsuitkering was verpand aan de bank voor een hypotheekschuld die tot de nalatenschap behoorde. De uitkering kwam aldus via de verpanding ten goede aan de nalatenschap, terwijl de vrouw eerste begunstigde was en de uitkering haar toekwam. Rechtbank Overijssel heeft bepaald dat de vrouw hierdoor als begunstigde van de polis een vordering toekwam op de nalatenschap wegens ongerechtvaardigde verrijking.

Op 23 februari 2016 deed het hof Den Haag een uitspraak (GHDHA:2016:879) die de discussie over het onderhavige onderwerp heel duidelijk illustreert. In dat geval hebben de man en de vrouw ongehuwd samengewoond in een woning die in eigendom aan de vrouw toebehoorde. De vrouw heeft een hypotheekschuld aan de bank. De vrouw overlijdt, waardoor een levensverzekering op haar leven tot uitkering komt. De man is verzekeringnemer. Aan de bank is een pandrecht op de uitkering verleend. Daardoor wordt de uitkering aangewend ter aflossing van de hypotheekschuld van de vrouw. De vraag doet zich voor of de man, eigenaar van de polis, hierdoor een vordering op de nalatenschap verkrijgt.

Het hof oordeelt, anders dan in het geval waarover de rechtbank Overijssel oordeelde, van niet. Dit vindt zijn grond in het feit dat, anders dan in het Overijsselse geval, de uitkering niet alleen is verpand aan de bank. Daarnaast is de bank ook als eerste begunstigde van de uitkering aangewezen en de man, verzekeringnemer, als tweede begunstigde. Conform de eerste begunstiging is de volledige uitkering aan de bank ten goede gekomen. Omdat de hypothecaire schuld hoger was dan de uitkering kwam er geen (deel van de) uitkering toe aan de man als tweede begunstigde. De hypothecaire geldlening van de vrouw is dus niet met aan de man toekomende gelden afgelost. De man heeft geen regresvordering op de nalatenschap van de vrouw, want van ongerechtvaardigde verrijking is geen sprake omdat de man niet is verarmd.

De rechtbank had nog kunnen oordelen, dat de man verarmd was omdat hij de verzekeringspremies altijd heeft betaald. Hieraan stond echter het samenlevingscontract in de weg. Op grond daarvan kwamen de premies voor rekening van de man als (tweede) begunstigde.

Naar aanleiding van het Overijsselse geval vroeg ik mij eerder af of in dat geval de afwikkeling plaatsvond conform de bedoeling van de erflater. In het Haagse geval is het de vraag of het resultaat overeenkomt met de bedoeling van de man toen hij de polis afsloot. Een vergelijking van de twee gevallen leert, dat het in feite afhangt van de voorwaarden van de bank (alleen verpanding of ook eerste begunstiging) of de verzekeringnemer een regresvordering op de nalatenschap toekomt of niet.