‘Stelletje ongeregeld’

expertise:

Familie- & Erfrecht

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

05 juni 2019

De risico’s van ongehuwd samenwonen: investeren in de woning van de ander

Steeds vaker gaan stellen (ongehuwd) samenwonen, zonder dat ze formeel iets geregeld hebben. Ook een samenlevingsovereenkomst ontbreekt in veel gevallen. Als de liefde echter over is, dan kunnen er bij de (vermogensrechtelijke) afwikkeling van de relatie problemen ontstaan. Daarbij kan onder andere gedacht worden aan de verdeling van de inboedel, verrekening van de kosten van de huishouding of andere vergoedingsrechten, zoals gedane investeringen in de woning van de ander. Dit laatste punt was aan de orde in een recente uitspraak van de Hoge Raad van 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:707).

In deze zaak hebben een man en een vrouw ongehuwd samengewoond in een woning waarvan alleen de man eigenaar is. Partijen hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten. De woning van de man is in 2011 verbouwd. De kosten van deze verbouwing zijn betaald door de vrouw en (uit hoofde van geldlening dan wel schenking aan de vrouw) door haar moeder. Na het einde van de relatie vordert de vrouw vergoeding van deze kosten. De vraag is echter wat daarvoor de (juridische) grondslag is. In de wet is wel een regeling opgenomen voor vergoedingsrechten, maar die geldt alleen voor mensen die getrouwd zijn. Een grond voor het bestaan van een vergoedingsrecht kan ook gelegen zijn in een samenlevingsovereenkomst, maar die hadden partijen nu juist niet gesloten. De vrouw stelt echter dat zij de verbouwing uit haar privévermogen heeft gefinancierd, en dat zij daarom recht heeft op vergoeding van deze kosten door de man. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering toegewezen tot een bedrag van         € 66.917,93. Het hof heeft de vordering in hoger beroep alsnog afgewezen.

De vrouw is vervolgens in cassatie gegaan. In geschil is of de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de man, omdat zij de verbouwing van zijn woning heeft gefinancierd. De Hoge Raad stelt voorop dat de woning uitsluitend aan de man in eigendom toebehoort. Daarom bestaat met betrekking tot deze woning geen gemeenschap. Het vergoedingsrecht van de vrouw kan dus niet daarop worden gebaseerd.

Vervolgens gaat de Hoge Raad in op de rechtsbetrekking tussen de man en vrouw. Volgens de Hoge Raad wordt de vermogensrechtelijke verhouding tussen ‘samenwoners’ niet bepaald door de regels die in de wet voor echtgenoten en geregistreerde partners zijn opgenomen. Die regels, waaronder de regeling ten aanzien van vergoedingsrechten, lenen zich ook niet voor overeenkomstige toepassing op de verhouding tussen samenwoners. Ook hier kan de vrouw haar vergoedingsrecht dus niet op baseren.

De Hoge Raad oordeelt vervolgens dat (dus) aan de hand van het algemeen verbintenissenrecht zal moeten worden beoordeeld of de vrouw ter zake van haar investering in de woning een vergoedingsrecht jegens de man geldend kan maken. De Hoge Raad noemt verschillende mogelijke grondslagen die het algemeen verbintenissenrecht biedt. Zo kan een van de informeel samenlevenden met een beroep op i) een overeenkomst tussen de samenwoners, ii) onverschuldigde betaling en/of iii) ongerechtvaardigde verrijking aanspraak maken op teruggave of vergoeding van bepaalde uitgaven die zijn gegeven aan of ten gunste zijn gekomen van de ander.

De vrouw stelt in deze zaak dat de man ongerechtvaardigd is verrijkt, doordat hij zich de kosten van de verbouwing heeft bespaard. De Hoge Raad gaat hier niet in mee. Volgens de Hoge Raad kan slechts sprake zijn van ongerechtvaardigde verrijking als de man, wanneer de vrouw die kosten niet voor haar rekening had genomen, die kosten voor de verbouwing zelf gemaakt zou hebben of verplicht was te maken. De man had echter helemaal niet het geld om deze verbouwing te betalen. Bovendien  rustte op de man ook niet de verplichting om de woning te verbouwen, of daarvoor kosten te maken. De Hoge Raad oordeelt dan ook dat van ongerechtvaardigde verrijking geen sprake is.

Het voorgaande laat volgens de Hoge Raad echter onverlet dat tussen informeel samenlevenden een rechtsverhouding bestaat die mede door de ‘redelijkheid en billijkheid’ wordt beheerst. Dat samenwoners ervan hebben afgezien een wettelijk geregelde vorm van samenleving, namelijk een huwelijk of geregistreerd partnerschap, aan te gaan, of over de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken te maken, staat daaraan niet in de weg. De afspraak om te gaan samenleven, raakt in de praktijk onvermijdelijk ook hun vermogensrechtelijke verhouding. Ook als ten aanzien van bepaalde uitgaven niet een vergoedingsrecht kan worden aangenomen op grond van een overeenkomst of op grond van de in de wet geregelde rechtsfiguren, kan volgens de Hoge Raad zo’n vordering in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de eisen van redelijkheid en billijkheid.

Nu in dit geval de vrouw aanspraak maakt op vergoeding van haar investering, lag het naar het oordeel van de Hoge Raad op haar weg om de bijzondere feiten en omstandigheden te stellen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat zij een vergoedingsrecht jegens de man heeft. In casu heeft de vrouw echter geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd. Zij heeft dan ook geen uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeiend vergoedingsrecht jegens de man.

 

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of heeft u andere familie-erfrechtelijke vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Anne-Claire Mallant of andere leden van de sectie Familierecht.