Schending zorgplicht van artikel 1a Woningwet door graafwerkzaamheden

15 mei 2011

De algemene zorgplichtbepaling van artikel 1a Woningwet (Ww) – ingevoerd per 1 april 2007 als onderdeel van de maatregelen om betere naleving, handhaafbaarheid en handhaving van bouwregelgeving te bewerkstelligen – heeft tot doel gevaar voor de gezondheid of de veiligheid te voorkomen. De zorgplicht maakt dat bepaalde personen een (eigen) verantwoordelijkheid hebben voor de staat van een bouwwerk, als ook voor het (laten) bouwen, gebruiken en slopen van een bouwwerk dan wel het gebruik van een open erf of terrein. Deze bepalingen beogen naast de handhaving van bouwregelgeving dan ook de eigen verantwoordelijkheid van de burger beter te regelen. De zorgplichtbepaling wordt voor de handhaving ook wel aangeduid met de term ‘vangnetbepaling’.

Algemeen

Met de invoering van de zorgplicht van artikel 1a Ww wordt beoogd een vangnet te bieden voor handhavend optreden tegen situaties, waarin sprake is van een (dreigend) gevaar voor de gezondheid of veiligheid door de staat van een bouwwerk en het handelen (ten aanzien van een bouwwerk en onbebouwd terrein), waarbij (nog) geen sprake is van strijd met andere bij of krachtens de Woningwet gegeven voorschriften. De bepaling richt zich niet alleen tot de eigenaar, maar tot ieder ander die bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan een bouwwerk, open erf of terrein.

Reikwijdte     

Hoewel het niet bepaald storm loopt met het aantal rechtszaken dat gevoerd is op grond(slag) van artikel 1a Ww  – welgeteld twee uitspraken – , namelijk de uitspraak de rechtbank Utrecht 15 april 2009 en de uitspraak van 4 juli 2010 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), biedt laatstgenoemde uitspraak wel enige ‘inkijk’ hoe de gemeente deze bepaling kan inzetten bij handhavingsacties ten aanzien van gebruik van het eigen erf/terrein.  

In deze zaak ging het om een eigenaar (appellant) die een kuil/werkput had gegraven op zijn achtererf, waardoor de aanbouw van de buurman dreigde te verzakken. Door de ambtenaren van de bouwinspectie van de gemeente Amersfoort was vastgesteld “dat de ondergrond ter plaatse uit zand bestaat en er een ontgraving met een helling van 90 graden is gerealiseerd, dat de grondkerende constructie tegen de perceelsgrens van de buurman niet meer voldoet, dat zand achter de grondkering is  weggespoeld met ondermijning van de uitbouw op laatstbedoeld perceel als gevolg en dat wat betreft het verdere gedrag van het zandlichaam sprake is van een onvoorspelbare situatie.”

Hierop heeft de gemeente een last onder dwangsom opgelegd wegens de overtreding van het bepaalde in artikel 1a lid 1 Woningwet onder de overweging dat er een onveilige situatie was ontstaan. Dit laatste werd door appellant betwist.

De Afdeling oordeelde – nu de zorgplicht in algemene termen is verwoord – artikel 1a van de Woningwet alleen de mogelijkheid geeft om handhavend op te treden, indien in het desbetreffende geval geen bij of krachtens de Woningwet gegeven voorschrift van meer specifieke aard valt aan te wijzen, ‘op grond waarvan in afdoende mate kan worden opgetreden ter voorkoming of beëindiging van het geconstateerde gevaar’. Aangezien noch de Woningwet  (‘het graven van een gat kan niet worden aangemerkt als bouwen c.q. bouwen zonder vergunning’), noch de gemeentelijke Bouwverordening (‘het betreft geen ontgraving in  verband met het bouwen van een bouwwerk waarvoor bouwvergunning is verleend’)een bepaling bevatte op grond waarvan kon worden opgetreden, had de gemeente het besluit tot handhaving mogen baseren op artikel 1a Ww.

Tegen de betwisting van appellant dat er gevaar voor de veiligheid dreigde werd door de gemeente aangevoerd dat van een onveilige situatie sprake was omdat niet werd voldaan aan de NEN-normen inzake de maximale hellingshoek (40 graden ten opzichte van het grondvlak) en het gevaar zich al voordeed door wegspoeling van het zand achter de grondkering. Appellant stelde dat de NEN-normen achterliepen op technische ontwikkelingen en niet aansloten bij internationale normen. De gemeente mocht zich desondanks baseren op deze NEN-normen. Onder deze omstandigheden mocht de gemeente naar het oordeel van de Afdeling concluderen dat de staat waarin het perceel verkeerde een gevaar voor de veiligheid vormde.