Planologisch regime is bepalend voor de mate van milieubescherming

17 maart 2013

Samen met de introductie van de ‘plattelandswoning’ is ook artikel 2.14 van de Wabo aangepast. Deze aanpassing zorgt ervoor dat het verlenen van een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting (voorheen: milieuvergunning) niet langer wordt gefrustreerd door illegale bewoning op een bedrijventerrein.

De regeling voor het wonen op een bedrijventerrein is echter minder ruimhartig dan de regeling voor het wonen in het buitengebied. Voormalige agrarische bedrijfswoningen kunnen namelijk door de gemeente worden aangewezen als ‘plattelandswoning’. Hierdoor kan een voormalige bedrijfswoning als onderdeel van het agrarisch bedrijf worden aangemerkt, ondanks dat dit feitelijk niet (meer) het geval is. De woning krijgt dus niet het beschermingsniveau van een burgerwoning. Daarom kan de woning door derden worden bewoond terwijl dit niet ten koste hoeft te gaan van het voortzetten van het agrarisch bedrijf.

Hoewel deze problematiek zich ook kan voordoen op een bedrijventerrein, is de regeling van de ‘plattelandswoning’ niet op deze gevallen van toepassing. Wel zorgt de aanpassing van artikel 2.14 van de Wabo ervoor dat illegaal wonen op een bedrijventerrein de verlening van een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting niet meer in de weg staat.

Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het oprichten of wijzigen van een inrichting wordt namelijk op grond van het nieuwe zevende lid van artikel 2.14 van de Wabo een koppeling gemaakt tussen het milieu en de ruimtelijke ordening. Hierdoor hoeft niet meer van de feitelijke situatie te worden uitgegaan als een aanvraag om een milieuvergunning wordt getoetst, maar van de situatie zoals die is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Hierdoor wordt iemand die illegaal op een bedrijventerrein woont niet meer beschermd alsof sprake is van een legale burgerwoning.

Samenvattend, door deze wijziging is het mogelijk om voorbij te gaan aan illegale bewoning, omdat de ‘planologische werkelijkheid’ in plaats van de ‘feitelijke werkelijkheid’ bepalend is. Hierdoor wordt het verlenen van een milieuvergunning niet langer gefrustreerd door illegale bewoning.