Natte’ handtekening ook bij digitale aanbesteding vereist

expertise:

Mededinging & Regulering

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

28 mei 2012

In een zaak over de formele eisen bij een aanbesteding stelt de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam bij uitspraak van 16 april jl. (LJN BW5991) dat ook in geval van een digitale aanbesteding een ‘natte’ handtekening nodig is.

Niet verrassend stelt de rechtbank in het vonnis voorop dat de aanbestedende dienst erop moet kunnen vertrouwen dat de inschrijver instaat voor de inhoud van zijn inschrijving. Een handtekening van een daartoe bevoegde persoon is volgens de rechtbank de geëigende weg om dit te waarborgen en in de aanbestedingsstukken was deze eis ook expliciet gesteld.

De inschrijver wiens inschrijving door de aanbestedende dienst wegens het niet voldoen aan het ondertekeningsvereiste terzijde was gelegd, stelde zich op het standpunt dat de inlogprocedure van de digitale aanbestedingsportal voorzien was van een zodanige beveiliging en authentificatie, dat er (de facto) sprake was van een elektronische handtekening.

De voorzieningenrechter maakt korte metten met deze stelling. Weliswaar biedt inschrijving via de digitale aanbestedingsportal een hoge mate van zekerheid aan de aanbestedende dienst dat de inschrijving daadwerkelijk is gedaan door de onderneming die haar indient, maar dat wil volgens de rechtbank niet zeggen dat deze onderneming ook in staat voor hetgeen zij heeft aangeboden. Volgens de voorzieningenrechter voldoet de inlogprocedure niet aan de vereisten die artikel 3:15a lid 4 BW stelt aan een elektronische handtekening (i.e. de handtekening die bestaat uit elektronische gegevens, die zijn vastgehecht aan of logisch geassocieerd zijn met andere elektronische gegevens en die worden gebruikt als middel voor authentificatie). Daarnaast kan de inschrijver niet gelden als ondertekenaar in de zin van artikel 3:15a lid 5 BW (i.e. de persoon die geconfigureerde software of hardware gebruikt om de gegevens voor het aanmaken van elektronische handtekeningen te implementeren als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel uu van de Telecommunicatiewet).

Op grond van deze overwegingen oordeelt de voorzieningenrechter dat de aanbestedende dienst de inschrijving terzijde mocht (en moest) leggen, aangezien de vereiste ondertekening ontbrak. De les voor de praktijk is dat ook in geval van een digitale aanbesteding een zogenaamde ‘natte’ (gescande) handtekening vereist is, tenzij de mogelijkheid wordt geboden tot het zetten van een elektronische handtekening in de zin van artikel 3:15a lid 5 BW.