Mededingingsrechtelijke dwaling

expertise:

Mededinging & Regulering

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

12 juli 2013

Het Europese Hof van Justitie besliste dat een bedrijf niet onder een boete uit kan komen door zich te beroepen op het vertrouwensbeginsel, omdat de schending van het kartelverbod het gevolg zou zijn van een juridisch advies van een advocaat of een besluit van een (andere) nationale mededingingsautoriteit.

Deze Oostenrijkse zaak gaat over een samenwerkingsverband van logistieke dienstverleners (SSK) die binnen Oostenrijk prijsafspraken hebben gemaakt voor binnenlands groepagevervoer. Door adviezen van hun advocaten, concludeerde SSK dat dit in overeenstemming was met de nationale mededingingswet en niet in strijd was met het kartelverbod. Deze adviezen hielden echter geen rekening met de mogelijke strijdigheid met het Europese kartelverbod. Naar aanleiding van deze adviezen heeft ook de Oostenrijkse mededingingsautoriteit geoordeeld dat er geen sprake was van overtreding van de nationale mededingingswet. Er werd echter niet gesproken over mogelijke strijdigheid met het Europese kartelverbod.

Het is opvallend dat het Europese Hof en de advocaat-generaal (AG) Kokott in haar advies verschillende benaderingen hanteren. In tegenstelling tot het Hof, ziet AG Kokott meer mogelijkheden voor een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel onder bepaalde omstandigheden.

In het advies geeft AG Kokott een overzicht van wanneer er vertrouwd mag worden op adviezen van externe advocaten en mededingingsautoriteiten en concludeert dat er geen boete opgelegd mag worden aan een bedrijf voor gedrag dat strijdig is met het Europese mededingingsrecht, wanneer het bedrijf zich vergist en te goeder trouw handelde. Zij voegt hier wel aan toe dat deze vergissing niet geldt wanneer het bedrijf zich beroept op juridisch advies van advocaten en besluiten van mededingingsautoriteiten waarin de essentie van het onderliggende juridische probleem niet wordt behandeld.

Het Hof benadrukt meer dat bedrijven op de hoogte moeten zijn van de wetgeving, terwijl AG Kokott meer de nadruk legt op legitiem vertrouwen van burgers op basis van adviezen en besluiten van juridische experts en mededingingsautoriteiten.

De uitspraak van het Hof is kort en bespreekt welke kennis van de wet een bedrijf zelf moet hebben in plaats van de kwaliteit van ontvangen juridisch advies.

Het Hof concludeert dat er sprake is van opzet en nalatigheid bij een overtreding van het Europese mededingingsrecht wanneer het bedrijf had moeten weten van de mededingingsverstorende aard van hun gedrag. Het is irrelevant of het bedrijf kennis had van het feit dat er een inbreuk van het Europese mededingingsrecht plaatsvond.

Het feit dat het bedrijf de onrechtmatige gedraging juridisch verkeerd heeft geïnterpreteerd, kan niet leiden tot vrijstelling van boetes, tenzij het onmogelijk was dat het bedrijf kennis had van de mededingingsverstorende aard van hun gedrag (para. 38).

Daarnaast is het Hof duidelijk over de rol van nationale mededingingsautoriteiten. Zij kunnen geen ‘negatieve verklaringen’ afgeven waarin bedrijven het gevoel krijgen dat hun gedrag niet in strijd is met wetgeving (para. 42).

Het Hof is streng in haar oordeel over juridische adviezen van advocaten en stelt dat deze in geen enkel geval als gerechtvaardigd vertrouwen kunnen dienen voor een bedrijf dat hun gedrag niet in strijd is met artikel 101 VWEU of om een vrijstelling van boetes te verkrijgen.

De mogelijkheid om een gerechtvaardigd beroep op dwaling te doen, is met deze uitspraak van het Hof sterk beperkt.