Heffing kansspelbelasting bij speelautomaten strijdig met EVRM

24 juli 2012

De heffing van kansspelbelasting over de opbrengst van kansspelautomaten is strijdig met het grondrecht op ongestoord genot van eigendom dat is opgenomen in het Eerste Protocol bij het EVRM (Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden). Dit heeft de belastingkamer van het gerechtshof Amsterdam onlangs beslist.

Proefprocedures
De uitspraak in hoger beroep van het hof betreft twee proefprocedures, die in overleg tussen de VAN Speelautomaten Brancheorganisatie (VAN) en de Belastingdienst worden gevoerd. De heffing van kansspelbelasting over de opbrengst van kansspelautomaten is met ingang van 1 juli 2008 ingevoerd. De VAN en de Belastingdienst hebben ervoor gekozen om een exploitant van kansspelautomaten in de horeca en een exploitant van kansspelautomaten in speelautomatenhallen te laten procederen. Het gaat dan om de vraag of zij met ingang van 1 juli 2008 kansspelbelasting verschuldigd zijn over de opbrengst van hun kansspelautomaten. Twee andere proefprocedures over dit geschil zijn momenteel (eveneens in hoger beroep) aanhangig bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. In die procedures is nog geen uitspraak gedaan. De Belastingdienst heeft – in overleg met de VAN – de afhandeling van een groot aantal bezwaarschriften van andere exploitanten aangehouden. Dit in afwachting van de definitieve uitkomst van deze vier proefprocedures. Tegen de uitspraken van de hoven staat cassatieberoep  open bij de Hoge Raad.

Het hof heeft in beide zaken beslist dat de relevante bepalingen van de Wet op de kansspelbelasting voldoen aan de daaraan naar nationaal recht te stellen eisen. De exploitanten stelden dat uit deze wettelijke bepalingen onvoldoende duidelijk kan worden afgeleid voor welk belastbaar feit en naar welke belastbare grondslag belasting kan worden geheven. Het Hof heeft deze stellingen verworpen.

Het hof heeft echter, anders dan de rechtbank, de andere klacht van de exploitanten wel gehonoreerd. Het hof vindt dat de heffing van kansspelbelasting over de opbrengst van kansspelautomaten strijdig is met het grondrecht op ongestoord genot van eigendom. Dit grondrecht is opgenomen in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Het hof komt tot dit oordeel op grond van de wijze waarop de desbetreffende wetgeving tot stand is gekomen. Bij de invoering ervan (per 1 juli 2008) was de wetgever ermee bekend dat ten minste een substantieel deel van de exploitanten (de exploitanten van kansspelautomaten in de horeca) met hun exploitatieactiviteiten in een structurele verliespositie terecht zou (kunnen) komen. De wetgever heeft dat risico bewust aanvaard. Het hof is van oordeel dat een dergelijk effect een ernstige inbreuk op het eigendomsgrondrecht van deze exploitanten oplevert. Het vindt die inbreuk zo ernstig dat de wetgever destijds niet heeft kunnen volstaan met het vermelden van een aantal mogelijkheden tot compensatie van het economische effect van deze wetgeving. De wetgever heeft daarbij namelijk nagelaten om het realiteitsgehalte van deze mogelijkheden nader te onderzoeken en/of te kwantificeren. Daardoor heeft de wetgever de ruime beoordelingsmarge die hem in beginsel toekomt, overschreden. En daarom voldoet deze wetgeving niet aan het vereiste van de zogenoemde ‘fair balance’.

Het honoreren van de klacht van de exploitanten leidt niet tot vernietiging van de aan hen opgelegde naheffingsaanslagen. Wel heeft het hof een nader onderzoek gelast naar de vraag of aan de procederende exploitanten schadevergoeding moet worden toegekend.

Klik hier om de gehele uitspraak te lezen.

(Bron: www.rechtspraak.nl)