Wat U Moet Weten Over De Klachtplicht Voor Ondernemers: Een Gedetailleerde Gids Voor Bedrijfseigenaren

expertise:

Ondernemingsrecht - M&A

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

21 maart 2018

1. Inleiding
Als er sprake is van een overeenkomst tussen een schuldeiser en schuldenaar, is het de verantwoordelijkheid van de schuldeiser om te controleren of de prestatie die de schuldenaar levert overeenkomt met die overeenkomst. Als de schuldeiser van mening is dat de geleverde prestatie gebreken vertoont, moet hij hierover binnen een redelijke termijn zijn bezorgdheden uiten aan de schuldenaar. Dit principe staat bekend als de klachtplicht (volgens artikel 6:89 BW). Deze verplichting is universeel en van toepassing op alle soorten prestaties – of het nu gaat om de bouw van een kantoorgebouw, onderhoudswerkzaamheden of het leveren van een advies. Daarnaast is er ook een speciale klachtplicht in het kader van koopovereenkomsten (artikel 7:23 BW).

Het principe van de klachtplicht is ontworpen om zowel de schuldeiser als de schuldenaar te beschermen. Enerzijds moet de schuldeiser snel controleren of de geleverde prestatie volgens de overeenkomst wordt geleverd. Anderzijds moet de schuldenaar beschermd worden tegen late en moeilijk te betwisten klachten als de levering niet overeenkomt met de overeenkomst.

Het is belangrijk om op te merken dat de klachtplicht alleen van toepassing is als de schuldenaar niet correct aan zijn verplichting voldoet. Er moet dus een gebrek zijn aan de geleverde prestatie. Voorbeelden van een gebrek kunnen zijn: de schuldenaar levert acht kubieke meter zand in plaats van tien, of hij levert een machine die een bepaalde afgesproken functie mist. Wanneer de schuldenaar helemaal niet presteert, is het niet nodig voor de schuldeiser om een klacht in te dienen.

De verplichtingen van de schuldeiser in het kader van de klachtplicht omvatten zowel een onderzoeks- als een meldingsplicht. Er gelden specifieke termijnen voor beide verplichtingen, en deze kunnen variëren afhankelijk van de specifieke situatie.

De schuldeiser moet met de nodige voortvarendheid controleren of de geleverde prestatie of het gekochte artikel overeenkomt met de overeenkomst. Of de schuldeiser voldoende voortvarend heeft gehandeld, hangt af van verschillende factoren, zoals de aard en zichtbaarheid van het gebrek, hoe het gebrek is ontdekt, de expertise van de schuldeiser, de relatie tussen de partijen, de aard van het gekochte, mededelingen van de schuldenaar en de complexiteit van het onderzoek.

Vervolgens is de schuldeiser verplicht om binnen een redelijke termijn een klacht in te dienen over het gebrek. De vraag of een klacht tijdig is ingediend, wordt beoordeeld op basis van een afweging van de belangen van de schuldeiser en de schuldenaar. Hierbij zijn alle omstandigheden van belang, zoals de ernst van het gebrek. Als de schuldenaar niet nadelig wordt beïnvloed door een (te) lange klachttermijn, zal de schuldeiser worden geacht aan de klachtplicht te hebben voldaan.

Hoewel een schuldeiser vrij is in de vorm van zijn klacht, moet hij wel kunnen bewijzen dat hij tijdig heeft geklaagd. Daarom wordt het aanbevolen dat de schuldeiser zijn klachten schriftelijk indient. Als er veel op het spel staat, is het raadzaam om de klacht aangetekend of per deurwaardersexploot te verzenden. In de klacht moet de schuldeiser duidelijk aangeven wat de aard en omvang van het gebrek is.

Om discussie over de lengte van de klachttermijn te voorkomen, zullen professionele partijen vaak contractueel afwijken van de wettelijke regels. Zo kunnen professionele partijen bijvoorbeeld overeenkomen dat het gekochte artikel direct na levering moet worden gecontroleerd en dat er in geval van een gebrek binnen zeven dagen schriftelijk moet worden geklaagd.

Als de schuldeiser niet of niet tijdig klaagt, vervallen al zijn rechten die gebaseerd zijn op het idee dat de geleverde prestatie of het gekochte artikel niet overeenkomt met de overeenkomst. Dit betekent dat hij onder andere geen aanspraak meer kan maken op naleving (bijvoorbeeld in de vorm van reparatie van het gebrek) of schadevergoeding.

2. Recentelijke uitspraak
Er is een recente uitspraak van het hof ‘s-Hertogenbosch (20 maart 2018) die een helder voorbeeld geeft van deze kwestie.

2.1 De feiten
De Handelsonderneming heeft het volledige aantal aandelen bij Enki gekocht van Gubema. Deze aandelen zijn op 22 oktober 2004 geleverd. Voordat de koopovereenkomst werd gesloten, heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de cijfers over de eerste helft van 2004 op verzoek van de Handelsonderneming.

Vanaf 23 oktober 2004 nam de handelsonderneming de dagelijkse leiding over de gang van zaken binnen Enki over. Na verloop van tijd ontdekte de handelsonderneming dat Enki voor 30 juni 2004 stelselmatig gebruik maakte van illegale (Poolse) werknemers, die op een wijze werden betaald die niet overeenkwam met de administratie. Daarnaast werden ook Nederlandse werknemers zwart betaald. De handelsonderneming kwam er ook achter dat Enki de reguleringen voor slachten overtreden heeft.

Op 3 mei 2005 is handelsonderneming een rechtszaak gestart tegen Gubema waarin vernietiging van de koopovereenkomst werd geëist. De reden voor deze eis was dat de handelsonderneming stelde dat ze de overeenkomst was aangegaan op grond van een onjuiste voorstelling van de financiële cijfers. De handelsonderneming was niet op de hoogte van het feit dat een deel van de omzet werd gegenereerd door zwart betaalde werknemers, waardoor de kosten binnen de onderneming hoger waren dan uit de administratie bleek.

Op 26 april 2006 heeft de rechtbank geoordeeld dat de eis tot vernietiging van de koopovereenkomst wegens bedrog van Gubema toewijsbaar is.

In de daaropvolgende hoger beroepen die bij het hof ‘s-Hertogenbosch liepen, heeft Gubema zich beroepen op de schending van de klachtplicht (zoals gedefinieerd in artikel 7:23 lid 1 BW). Het hof stelde vast dat, rekening houdend met de kennis van de handelsonderneming op 22 oktober 2004, het van 22 oktober 2004 tot 3 mei 2005 had geduurd voordat de handelsonderneming haar bezorgdheid uitte naar Gubema, dat ze niet was geïnformeerd over het zwart betalen van sommige werknemers. Het hof oordeelde dat het beroep van Gubema op artikel 7:23 lid 1 BW succesvol was en daarom zijn alle vorderingen van de handelsonderneming gestrand.

Op 8 december 2010 heeft de handelsonderneming via een e-mail Accountants aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade bij de aankoop van Enki.

De handelsonderneming heeft een dagvaarding tegen Accountants ingediend en een verklaring voor recht gevorderd dat Accountants aansprakelijk is voor de schade die de handelsonderneming heeft geleden als gevolg van het onzorgvuldige onderzoek van Accountants naar de cijfers van Enki. Accountants hebben hiertegen schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW aangevoerd.

De rechtbank heeft dit verweer geaccepteerd en de vorderingen van de handelsonderneming afgewezen. De handelsonderneming is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan.

2.2 De uitspraak van het hof
Het hof was het eens met de mening van de rechtbank dat de handelsonderneming te laat was met het indienen van een klacht tegen Accountants, vooral gezien de reden die ten grondslag ligt aan de klachtplicht. Deze houdt in dat de schuldenaar erop mag rekenen dat de schuldeiser met spoed controleert of de prestatie overeenkomt met de overeenkomst en, als het niet het geval is, dit eveneens met spoed meedeelt.

Het begin van de klachttermijn begint te lopen vanaf het moment dat de handelsonderneming het vermeende gebrek in de prestatie van Accountants ontdekt of had moeten ontdekken.

Bij de beoordeling van of de handelsonderneming tijdig een klacht heeft ingediend, vond het hof het van bijzonder belang om te bepalen of Accountants nadeel had geleden door de tijd die was verstrekken totdat er een klacht werd ingediend. Volgens het hof kan dit nadeel bijvoorbeeld liggen in het bemoeilijken van de bewijspositie van Accountants, in het verminderen van hun mogelijkheden om de gevolgen van het vermeende tekort te beperken, of door het gebrek aan duidelijkheid over hun rechtspositie. Verder geldt dat als de schuldenaar niet nadelig wordt beïnvloed door het late indienen van de klacht, er weinig reden zal zijn om de schuldeiser een gebrek aan voortvarendheid te verwijten.

Het incident (ontdekking van onregelmatigheden bij de betaling van werknemers) vond plaats in 2004, een getuigenverklaring hierover eind 2005, de aansprakelijkheidsstelling pas in 2010 en het begin van deze procedure pas in 2014. Voor accountants is de wettelijke bewaringstermijn zeven jaar. Het hof ging echter akkoord met de bewering van Accountants dat naarmate de tijd verstrijkt, het inderdaad moeilijker wordt om bewijs te verzamelen. Verder claimde Accountants dat ze het proces tussen Gubema en de handelsonderneming had kunnen beïnvloeden om haar eigen belangen te behartigen (als er tijdig was geklaagd en ze dus had geweten dat er ook verwijten aan Accountants werden gemaakt), en dat de zaak dan mogelijk anders was afgelopen. Deze mogelijkheid is verloren gegaan door het late indienen van de klacht. Naar de mening van het hof heeft Accountants hiermee voldoende bewijs geleverd dat zij nadeel heeft geleden door het late indienen van de klacht.

Dat bijna vijf jaar – bijna de wettelijke verjaringstermijn – een overschrijding van de bekwame termijn oplevert, spreekt volgens het hof bijna voor zich. Zeker omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd of gebleken waaruit zou blijken dat van de handelsonderneming niet kon worden verlangd dat zij eerder dan na bijna vijf jaar een klacht indiende, terwijl zij al wel op de hoogte was van de onjuiste informatie van Accountants. Volgens het hof hebben Accountants hierbij nadeel ondervonden en zijn er geen andere relevante omstandigheden naar voren gekomen. Naarmate er langer wordt gewacht, moet er een betere reden zijn om te oordelen dat de klachttermijn nog niet is verstreken. Het hof stelde dat er in dit geval geen enkele geldige reden is gegeven.

3. Advies
Zoals blijkt uit bovenstaand principe en uitspraak, is het cruciaal voor de schuldeiser om snel actie te ondernemen als een geleverde prestatie niet overeenkomt met de overeenkomst. Als dit niet gebeurt, vervalt het recht om op basis daarvan een rechtsvordering in te stellen. Als de schuldeiser wel op tijd klaagt, is het belangrijk dat hij op tijd een rechtsvordering instelt.

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of heeft u andere ondernemingsrechtelijke vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Marc Janssen of andere leden van de sectie ondernemingsrecht.