Borgtocht of (mede) schuldenaar?

expertise:

Ondernemingsrecht - M&A

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

04 november 2012

In onlangs gepubliceerde uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam respectievelijk de Rechtbank Zutphen, is nogmaals verduidelijkt hoe bepaald dient te worden of bij medeondertekening van een geldleningovereenkomst door bijvoorbeeld een directeur-grootaandeelhouder (“DGA”), die wordt aangegaan door de vennootschap als (hoofd)schuldenaar, sprake is van zekerheidsverschaffing of van een (mede) schuldenaarschap voor een eigen schuld van de DGA. Het komt, samengevat, aan op de uitleg van de geldleningovereenkomst waarbij de bewoordingen van de schriftelijke overeenkomst niet beslissend zijn.

De juridische consequenties van beide rechtsposities zijn zeer verschillend. Indien uitsluitend sprake is van zekerheidsverschaffing door de DGA, komt het zogenaamde toestemmingsvereiste van artikel 1:88 BW in beeld. Dat betekent dat de echtgenoot van de DGA mogelijk toestemming dient te geven voor de zekerheidsstelling (en dus voor medeondertekening van de geldleningovereenkomst door de DGA). In de praktijk komt dit er op neer dat ook de echtgenoot van de DGA de geldleningovereenkomst dient (mede) te ondertekenen Bij gebreke van de toestemming van de echtgenoot, is de zekerheidsverschaffing eventueel vernietigbaar en kan de DGA niet in privé worden aangesproken. Indien de DGA de geldleningovereenkomst echter ondertekent als mede schuldenaar waarbij een eigen schuld wordt aangegaan, geldt voornoemd toestemmingsvereiste niet.

Het Gerechtshof Amsterdam respectievelijk de Rechtbank Zutphen, hebben geoordeeld dat het bij de vraag of (a) sprake is van een zekerheidstelling door de DGA of (b) van het mede aangaan van een eigen schuld, het aankomt op de uitleg van de geldleningovereenkomst. De bewoordingen van de schriftelijke overeenkomst zijn niet beslissend. Het gaat uiteindelijk om de zin die geldgever en geldnemer(s) -redelijkerwijs- aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij -redelijkerwijs- van elkaar mochten verwachten. Daarbij spelen omstandigheden een rol zoals wie het initiatief heeft genomen tot de geldlening en aan wie de geleende bedragen zijn betaald. Het gezichtspunt van de geldgever en hoe de geldgever de positie van de meetekenende persoon (de DGA) heeft mogen opvatten is bij dat alles een belangrijk uitgangspunt. Het is, ondanks dat daaraan geen doorslaggevende betekenis wordt toegekend, van belang voor de DGA om uitdrukkelijk kenbaar te maken en vast te leggen in welke hoedanigheid hij of zij de betreffende overeenkomst (mee)tekent, om te voorkomen dat hierover in een later stadium misverstanden bestaan.