Belangrijke uitspraak Hof Den Bosch in franchisezaak (1): geen bijzondere zorgplicht franchisegever

14 december 2015

Recent publiceerde het Hof ’s-Hertogenbosch zijn uitspraak d.d. 1 december 2015 in een franchisegeschil waarin BANNING de franchisegever bijstond. Zijn oordeel is duidelijk: op een franchisegever rust geen bijzondere zorgplicht enkel en alleen omdat het om een franchiseverhouding gaat.

Op twee onderdelen is deze uitspraak van het Hof nuttig voor de rechtsontwikkeling c.q. verduidelijkt zij de bestaande rechtsregels, namelijk ten aanzien van: (1) de zorgplicht van de franchisegever; en (2) een beroep op een exoneratiebeding. Het deel van de uitspraak over het exoneratiebeding wordt toegelicht in een aparte blog (zie hier).

Zorgplicht franchisegever

De (beweerdelijke) zorgplicht van franchisegevers en de reikwijdte daarvan zijn vaker onderwerp van geschil tussen franchisenemers en franchisegevers. In bijna alle gepubliceerde rechtspraak tot nu toe speelde deze zorgplicht een rol in het kader van het verstrekken van omzetprognoses door franchisegever voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst.

Sinds het Lampenier-arrest van de Hoge Raad in 2002 is duidelijk dat op een franchisegever geen algemene verplichting rust om omzet/winstprognoses te verstrekken aan een (toekomstig) franchisenemer. Kiest een franchisegever ervoor dit wel te doen, dan moeten deze gegevens op een deugdelijk onderzoek gebaseerd zijn. Uit de bestaande rechtspraak kan worden afgeleid dat op franchisegever een zorgplicht kan rusten om franchisenemer met (extra) advies en ondersteuning bij te staan wanneer de in het vooruit gestelde omzetten niet worden behaald. Dit vanuit de gedachte dat een franchisegever anders wellicht de neiging zou kunnen hebben om prognoses te rooskleurig voor te stellen om toekomstige franchisenemers over te halen een franchiseovereenkomst te sluiten. De vraag is echter of er een (vergelijkbare) zorgplicht rust op franchisegever buiten deze specifieke situatie.

Bijzondere zorgplicht?

In de zaak voor het Hof ’s-Hertogenbosch beriep franchisenemer zich op het bestaan van een bijzondere zorgplicht van franchisegever. Uit deze zorgplicht zou o.a. voortvloeien dat franchisegever verplicht zou zijn om franchisenemer (extra) hulp en ondersteuning te bieden om franchisenemer in staat te stellen haar winkels renderend te exploiteren. Franchisegever had in dit geval geen omzetprognoses verstrekt.

Franchisenemer leidde het bestaan van een beweerde zorgplicht o.a. af uit de bijzondere verhouding tussen partijen, zijnde een franchiserelatie, waarbij volgens franchisenemer zij in een afhankelijke verhouding stond ten opzichte van franchisegever. Het Hof is duidelijk in haar oordeel: of een franchisenemer in een afhankelijke positie verkeert ten opzichte van een franchisegever moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval en de professionaliteit van partijen en vloeit niet voort uit het enkele feit dat er sprake is van een franchiserelatie tussen partijen. Het Hof overweegt daaromtrent in r.o. 3.17.4:

“(…) In dit verband ziet het hof, anders dan HB Israël heeft betoogd, geen aanleiding om een bijzondere zorgplicht van [International] aan te nemen. Het enkele feit dat de overeenkomst betrekking heeft op franchise, acht het hof daartoe onvoldoende. De aard van de overeenkomt brengt niet zonder meer mee dat de franchisenemer altijd in een afhankelijke positie verkeert ten opzichte van de franchisegever. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de professionaliteit van partijen. Het hof is van oordeel dat uit hetgeen daarover door partijen is gesteld niet valt af te leiden dat of waarom HB Israël in een van [International] zo afhankelijke positie verkeerde dat op [International] een bijzondere zorgplicht rustte.”

Het Hof neemt in zijn beoordeling tevens in aanmerking dat franchisenemer als professionele ondernemer, en gelet op het bepaalde in de  franchiseovereenkomst, zijn bedrijf voor eigen rekening en risico voert en in dat kader primair zelf verantwoordelijk was voor een inschatting van haar  mogelijkheden voor een profijtelijke bedrijfsvoering.

Conclusie

De uitspraak van het Hof over de reikwijdte c.q. het bestaan van een bijzondere zorgplicht aan de zijde van franchisegevers is helder: er is geen sprake van een op franchisegever rustende (bijzondere) zorgplicht enkel en alleen vanwege het feit dat er sprake is van een franchiserelatie. Een franchisenemer zal op basis van de omstandigheden van het geval moeten bewijzen dat er daadwerkelijk sprake is van een afhankelijke positie ten opzichte van de franchisegever alvorens er een bijzondere zorgplicht van de franchisegever zou kunnen worden aangenomen.

Meer weten?

Mail vrijblijvend met Minos van Joolingen (LinkedIn hier en website hier) of Esra van der Wolk (LinkedIn hier en website hier).

Op de hoogte blijven? 

Download hier onze eBooks en nieuwsbrieven.