De zaak bij het Hof Den Haag
In de in de titel van deze blog genoemde uitspraak van het Hof Den Haag (2 september 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1772) was de vraag of een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen tot het verrichten van dienstverlening op het gebied van zoekmachineoptimalisatie, ook wel SEO genoemd, door upMention. Het hof oordeelt dat dit het geval is, en dat ProTech3D gebonden is aan de gesloten overeenkomst en daarom wordt veroordeeld tot betaling van de facturen van upMention.
ProTech3D voerde als verweer tegen de vordering van upMention aan, dat alleen A (statutair) bevoegd was om ProTech3D te vertegenwoordigen, dat B niet bevoegd was ProTech3D te vertegenwoordigen en dat A ook niet de schijn heeft gewekt dat dit anders was.
UpMention op haar beurt beriep zich erop dat A als bestuurder van ProTech3D tegenover upMention die schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid wèl heeft gewekt.
Voor toerekening van schijn van volmachtverlening kan ook plaats zijn, ingeval de wederpartij (UpMention) gerechtvaardigd heeft vertrouwd op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de vertegenwoordigde (ProTech3D) komen en waaruit naar verkeersopvatting zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Ook een niet-doen (waaronder het laten voortbestaan van een bepaalde situatie) kan tot toerekening aan de onbevoegd vertegenwoordigde (ProTech3D) leiden en wordt bij dit risicobeginsel ondergebracht.
In dit geval is upMention ervan uit gegaan, en heeft daar volgens het hof redelijkerwijs ook op mogen vertrouwen, dat B bevoegd was met haar de overeenkomst aan te gaan op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van ProTech3D dienen te komen. Dat zijn de omstandigheden dat ProTech3D haar onderneming zo heeft ingericht dat B als enige aanwezig was op de werkvloer, dat hij naar derden, zoals upMention, heeft kunnen corresponderen met een e-mailadres en logo van ProTech3D, dat hij veelvuldig deel heeft kunnen nemen aan besprekingen met upMention over de voortgang van de overeengekomen dienstverlening, dat hij feitelijk afspraken daarover heeft kunnen maken en dat niet blijkt wat ProTech3D concreet heeft gedaan om te waarborgen dat B de statutaire bevoegdheidsverdeling respecteerde.
Die situatie is blijven voortbestaan vanaf 1 april 2021 tot het moment waarop bij e-mail van 11 oktober 2021 A als bestuurder van ProTech3D voor de allereerste maal bezwaar maakt tegen de vijf aan Protech3D verzonden facturen van 31 mei 2021 (€ 2.988,70), 30 juni 2021 (€ 2.988,70), 31 juli 2021 (€ 2.988,70), 31 augustus 2021 (€ 2.988,70) en 30 september 2021 (€ 2.988,70).
Onder deze omstandigheden, die volgens het hof geheel voor risico van ProTech3D komen, kan ProTech3D geen beroep doen op de onjuistheid van de bij upMention levende veronderstelling dat B bevoegd was met haar namens ProTech3D een overeenkomst te sluiten.
Gebondenheid B.V. ondanks onbevoegde vertegenwoordiging
Het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij kan dus met zich brengen dat door de rechtspersoon op een ingeschreven bevoegdheidsbeperking geen beroep kan worden gedaan. Dat kan het geval zijn als de pseudo-vertegenwoordigde zelf een van de inschrijving in het handelsregister afwijkende en toerekenbare schijn heeft opgewekt, waardoor de inschrijving niet langer beslissend is.
Bij de derdenbescherming wordt mede belang gehecht aan de verkeersopvatting. Het is niet noodzakelijk dat het een BV betreft met een ondoorzichtige organisatie en/of onduidelijke verdeling van de bevoegdheden over de verschillende organen en/of personen. Ook in een dergelijk geval kan bij de al dan niet toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid een rol spelen hoe ingevolge de verkeersopvatting geoordeeld dient te worden over de omvang van de vertegenwoordigingsbevoegdheid, dit gelet op de functie van de pseudo-vertegenwoordiger en zijn taken. De BV kan dus ook gebonden zijn, indien de derde, alle omstandigheden in aanmerking genomen, als te goeder trouw kan gelden, terwijl het handelen van de pseudo-vertegenwoordiger zijn grond vindt in factoren die in de risicosfeer van de BV liggen.
In het geval dat er nauwelijks van werkelijk toedoen van het bevoegde bestuur kan worden gesproken, omdat deze bijvoorbeeld slechts iemand in een bepaalde functie heeft aangesteld, terwijl de wederpartij vrij eenvoudig (bijvoorbeeld via het Handelsregister) had kunnen achterhalen dat de vertegenwoordiger onbevoegd handelde, ligt het niet voor de hand dat de onbevoegde vertegenwoordiging voor risico van de B.V. dient te komen.
Aan de hand van alle omstandigheden van het geval zal in concreto dienen te worden beoordeeld voor wiens risico de onbevoegde vertegenwoordiging dient te komen.
Heeft u vragen naar aanleiding van deze blog of heeft u andere vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Marc Janssen of met één van de andere leden van de sectie Procedures & Geschillenbeslechting of EU-mededinging.