Inleiding
Een duidelijke en zorgvuldige formulering van B2B-contracten is belangrijk. Het komt regelmatig voor dat discussie ontstaat over de uitleg van bepalingen in een B2B-contract, ook al is het contract opgesteld in de Nederlandse taal en is Nederlands recht daarop van toepassing. Ik bespreek in dit verband hierna een recent vonnis van de Rechtbank Rotterdam (20 augustus 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:10171).
Uitleg
De Hoge Raad, de hoogste rechter in burgerlijke zaken, is van oordeel dat bij de uitleg van een B2B-contract in de regel groot gewicht kan worden toegekend aan de taalkundige betekenis van de contractsbepalingen. De overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst kan en moet worden gehecht. Beslissend blijft te allen tijde de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Exoneratie
Een bepaling die in het contract zelf of de toepasselijke algemene voorwaarden vaak is opgenomen, is die waarbij de omvang van de aansprakelijkheid wordt beperkt. Een dergelijke bepaling is een exoneratiebeding. Dit beding komt in vele varianten voor. Denk aan de uitsluiting van aansprakelijkheid voor gevolgschade.
Een ander voorbeeld is de bepaling waarbij de aansprakelijkheid is beperkt tot vergoeding van de schade waarvoor de ondernemer verzekerd is dan wel redelijkerwijs verzekerd had behoren te zijn.
Een beroep op een exoneratiebeding in een B2B verhouding kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
Als uitgangspunt bij het beantwoorden van de vraag of dat het geval is, heeft te gelden dat bij deze terughoudende toets tal van omstandigheden van belang zijn, zoals de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, de mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest en de zwaarte van de schuld (ter zake van het veroorzaken van de desbetreffende schade), mede in verband met de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen.
Stelplicht en bewijslast ten aanzien van de ten deze relevante omstandigheden rusten in het algemeen op de partij die zich erop beroept dat het beroep op het exoneratiebeding onaanvaardbaar is.
Rechtbank Rotterdam 20 augustus 2025 Een recente uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (20 augustus 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:10171) biedt een goede illustratie van één en ander.
Erasmus en Breedweer hebben op 27 mei 2021 na een aanbesteding een overeenkomst tot glasbewassing en gevelreiniging gesloten. Die overeenkomst is ingegaan op 1 juli 2021.
Onderdeel van die overeenkomst zijn de Algemene Inkoopvoorwaarden van Erasmus. In artikel 19.3 en 19.4 van die inkoopvoorwaarden staat:
“(…)
19.3 UMC is aansprakelijk voor schade die door Leverancier wordt geleden als gevolg van of in verband met de uitvoering van de Overeenkomst.
19.4 De aansprakelijkheid van UMC zoals genoemd in artikel 19.3 wordt beperkt tot een bedrag van maximaal EUR 500.000,-- (zegge: vijfhonderdduizend euro) per gebeurtenis.”
In een eerder vonnis van de Rechtbank Rotterdam is geoordeeld dat Erasmus aansprakelijk is voor de schade die Breedweer heeft geleden als gevolg van de ten onrechte door Erasmus ingeroepen ontbinding van de overeenkomst. Breedweer vordert vergoeding van haar schade. Zij begroot haar schade op € 993.000,00. Dat bedrag is volgens Breedweer gelijk aan de gemiste winst gedurende de looptijd van de overeenkomst en drie verlengingen, waarbij de kans dat het tot die verlengingen zou zijn gekomen, in de begroting is verdisconteerd.
Erasmus heeft zich beroepen op het hiervoor geciteerde artikel 19.3 van de Algemene Inkoopvoorwaarden en heeft aangevoerd dat zij niet gehouden is meer dan € 500.000,00 aan schade te vergoeden.
Breedweer heeft het beroep van Erasmus op artikel 19.3 van de Algemene Inkoopvoorwaarden bestreden. Zij heeft aangevoerd dat dat artikel niet van toepassing is op de schade waarvan Breedweer vergoeding vordert. Dat is immers “ontbindingsschade” en geen schade die is ontstaan bij als gevolg van of in verband met de uitvoering van de Overeenkomst. Erasmus is geheel gestopt met het uitvoeren van de overeenkomst bij haar poging om de overeenkomst te ontbinden. Erasmus heeft de bepaling zelf opgesteld en moet dan eventuele twijfel over de betekenis van die bepaling tegen zich laten gelden, aldus Breedweer.
Dat standpunt van Breedweer is volgens de rechtbank onjuist. Het gaat om een overeenkomst tussen professionele partijen, die is gesloten na een aanbestedingstraject. De overeenkomst maakte in concept deel uit van de stukken die Erasmus vóór de inschrijvende partijen beschikbaar heeft gemaakt. Een meer objectieve, taalkundige uitleg ligt volgens de rechtbank dan voor de hand, omdat alle inschrijvers op de aanbesteding zoveel mogelijk dezelfde betekenis aan de overeenkomst moeten kunnen toekennen. Partijen hebben overigens beide een overwegend taalkundige uitleg bepleit en de rechtbank acht dat met partijen de juiste uitleg.
Artikel 19.3 is breed geformuleerd: alle aansprakelijkheid die is ontstaan als gevolg van of in verband met de uitvoering van de overeenkomst is tot € 500.000,00 beperkt. De rechtbank heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat Breedweer uit de ontbindingsbrief van Erasmus van 1 maart 2022 mocht opmaken dat Erasmus van haar kant in de nakoming van de overeenkomst tekort zou komen. Daardoor raakte Erasmus in verzuim en mocht Breedweer op haar beurt de overeenkomst ontbinden.
Erasmus werd daardoor schadeplichtig, aldus de rechtbank. De tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van Erasmus die tot deze uitkomst heeft geleid, was het voornemen van Erasmus om te stoppen met de uitvoering van de overeenkomst. De uitleg dat het stoppen met de uitvoering van de overeenkomst onderscheiden moet worden van de uitvoering zelf en daarmee geen verband houdt, is volgens de rechtbank te vergezocht: Uiteindelijk houden zowel de mislukte poging van Erasmus om de overeenkomst te ontbinden als de geslaagde ontbinding door Breedweer verband met de uitvoering van de overeenkomst. Dat betekent dat de beperking van art. 19.3 van toepassing is op de in deze procedure door Breedweer gevorderde schadevergoeding.
Breedweer heeft ook gesteld dat het onder de omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dat Erasmus een beroep kan doen op artikel 19.3. Breedweer heeft aangevoerd dat de poging tot ontbinding bij brief van 1 maart 2022 opzettelijk en bewust roekeloos is geweest, omdat Erasmus als grote professionele partij met een juridische afdeling en mogelijke bijstand van een gerenommeerd advocatenkantoor moet hebben geweten dat die ontbinding bij gebreke van een deugdelijke ingebrekestelling zou mislukken. Breedweer heeft daarnaast een aantal andere omstandigheden aangevoerd, die hierop neerkomen dat artikel 19.3 onduidelijk en onevenwichtig is en in het kader van de aanbesteding aan Breedweer is opgedrongen, dat Erasmus groter is dan Breedweer en juridisch meer deskundig, dat Breedweer zich als opdrachtnemer moet schikken naar de wensen van Erasmus, dat de gedragingen van Erasmus ernstig zijn en grote gevolgen hebben gehad voor Breedweer, dat Erasmus door de advocaat van Breedweer gewaarschuwd was, dat Erasmus een inhoudelijke discussie uit de weg is gegaan, van Breedweer af wilde en haar verantwoordelijkheid niet heeft genomen en dat zij geen euro aan schadevergoeding heeft betaald.
De rechtbank verwerpt dit betoog van Breedweer. De rechter moet terughoudend zijn bij het buiten toepassing laten van een exoneratieclausule. Dat geldt temeer als een professionele partij als Breedweer er een beroep op doet. De buitengerechtelijke ontbinding door Erasmus is zonder effect gebleven, doordat de rechtbank heeft geoordeeld dat geen deugdelijke ingebrekestelling te lezen is in de brief van Erasmus van 8 december 2021. In haar brief van 1 maart 2022 heeft Erasmus wel verwezen naar de “ingebrekestelling” van 8 december 2021. Daaruit blijkt dat Erasmus de brief van 8 december 2021 zelf als een ingebrekestelling beschouwde. Dat was, naar achteraf is gebleken, niet terecht, maar op opzet of bewuste roekeloosheid bij het sturen van de ontbindingsbrief van 1 maart 2022 wijst dit volgens de rechtbank niet.
Ook de overige omstandigheden die Breedweer aanvoert zijn afzonderlijk en in samenhang volgens de rechtbank onvoldoende. Het is gebruikelijk dat professionele partijen bij een overeenkomst hun aansprakelijkheid beperken. Breedweer behaalt haar omzetten grotendeels uit aanbestedingsopdrachten, zodat zij geacht moet worden te begrijpen dat dergelijke bedingen bij een aanbesteding deel uitmaken van de overeenkomst zonder dat daarover onderhandeld kan worden. Dat heeft haar niet weerhouden om op de opdracht van Erasmus in te schrijven.
De aansprakelijkheid is in dit geval bovendien niet eenzijdig beperkt. Ook de aansprakelijkheid van Breedweer als opdrachtnemer is in artikel 19.2 van de Algemene Inkoopvoorwaarden beperkt, zij het tot een hoger bedrag. Artikel 19.3 was ook voldoende duidelijk verwoord.
Uit de brief van 8 december 2021 blijkt dat Erasmus ontevreden was over de samenwerking met Breedweer. Die onvrede was in zoverre wederzijds, dat partijen begin 2022 hebben gesproken over het in goed overleg voortijdig beëindigen van de overeenkomst. Zij zijn er toen niet uitgekomen. Erasmus heeft vervolgens op 1 maart 2022 haar toevlucht genomen tot een buitengerechtelijke ontbinding die geen doel heeft getroffen en die haar schadeplichtig heeft gemaakt. De gedragingen van Erasmus in het geschil met Breedweer zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat Erasmus een beroep op artikel 19.3 moet worden ontzegd.
Dat betekent dat de vergoedingsplicht van Erasmus in ieder geval tot € 500.000,00 is beperkt. De rechtbank geeft vervolgens aan dat zij voornemens is een deskundige te benoemen om de schade van Breedweer te begroten en geeft partijen de gelegenheid zich daarover uit te laten.
Advies voor de praktijk
De hiervoor behandelde recente uitspraak van de Rechtbank Rotterdam illustreert dat het zorgvuldig formuleren van ook een exoneratieclausule in B2B-relaties geboden is. Er is meer vereist dan “knippen en plakken” uit modellen. Het B2B-contract moet op het concrete geval worden toegespitst. Maatwerk is vereist.
Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of heeft u andere vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Marc Janssen of andere leden van de sectie EU-Mededinging of Procedures & Geschillenbeslechting.