Een professionele kredietverstrekker als een bank heeft een bijzondere zorgplicht jegens een particuliere borg. De kredietverstrekker moet ervoor zorgen dat degene die zich borg stelt voor de schuld van een derde zich bewust is van de risico’s. De Hoge Raad heeft dit bij arrest van 1 april 2016 (nogmaals) bevestigd.
In deze zaak had de heer X (hierna: “de borg”) zich borg gesteld voor een lening van Y (hierna: “de schuldenaar”), die al failliet was verklaard, bij Aruba Bank N.V. en Island Finance Aruba N.V. De borg was een zakenman zonder juridische kennis. Hij was goed bevriend met de schuldenaar en vertrouwde hem. Bij de banken was dit bekend. De schuldenaar had de borg, zonder tussenkomst van de banken, medegedeeld dat het faillissement kon worden ingetrokken als hij zich borg zou stellen. Hierna zou de schuldenaar een lucratieve bouwovereenkomst aangaan. Met de inkomsten daaruit zou de schuld bij de banken worden afgelost. De borg zou dan niet worden aangesproken. Door de vriendschapsrelatie besloot de borg de schuldenaar te helpen en stelde hij zich borg.
Het faillissement werd echter niet ingetrokken en de banken hebben de borg vervolgens aangesproken tot betaling. Daarop heeft de advocaat van de borg de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst van borgtocht ingeroepen wegens dwaling. In een gerechtelijke procedure vorderden de banken betaling van de borg.
De Hoge Raad herhaalde zijn eerdere rechtsoverweging uit het arrest Van Lanschot/Bink dat een professionele kredietverstrekker een bijzondere zorgplicht heeft jegens een particuliere borg. Mogelijkerwijs was de borg niet bekend met de risico’s van borgstelling. De kredietverstrekker dient de borg op deze risico’s te wijzen. Hoever deze zorgplicht strekt hangt af van de omstandigheden van het geval.
In de huidige kwestie waren de volgende omstandigheden van belang: de relatie tussen de borg en de schuldenaar, het (eventuele) contact tussen de borg en de schuldenaar en de juridische kennis van de borg. Duidelijk was dat de banken de borg niet hadden ingelicht over de mogelijke financiële gevolgen van de borgstelling. Hierdoor was de borg van de verkeerde veronderstelling uitgegaan dat zijn borgstelling zou betekenen dat het faillissement van de schuldenaar zou worden opgeheven en dat hij niet als borg zou worden aangesproken.
Bij een juiste voorstelling van zaken zou de borg de overeenkomst van borgtocht niet zijn aangegaan. In lijn van het arrest Van Lanschot/Bink oordeelde de Hoge Raad dat de overeenkomst van borgtocht daarom vernietigbaar was wegens dwaling.