Uitspraak Hoge Raad: Belastingrecht. Nieuw aangeschafte auto ‘gebruikt’ op tijdstip heffing bpm

expertise:

Cassatie

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

21 september 2018

Voor de heffing van belasting van personenauto’s en motorrijtuigen (bpm) is de staat van de auto (nieuw of gebruikt) op het tijdstip van het belastbare feit beslissend. Dat is het moment waarop de auto’s in Nederland op kenteken worden gezet. Dat oordeelt de Hoge Raad vandaag in twee zaken.

De zaken gaan over in Nederland gevestigde bedrijven die een nieuwe auto hebben gekocht. Het ene bedrijf heeft de auto in Duitsland gekocht en heeft daarmee eerst ongeveer 3000 kilometer in Duitsland gereden voordat de auto in Nederland op kenteken werd gezet. In de tweede zaak is de auto in Nederland gekocht en op een trailer naar Duitsland overgebracht. Vervolgens is ook met die auto in Duitsland ongeveer 3000 kilometer gereden voordat deze in Nederland op kenteken werd gezet. In beide zaken gaat het om de vraag of de auto’s voor de heffing van bpm ‘nieuw’ of ‘gebruikt’ zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is een auto nieuw als deze ‘niet of nauwelijks’ is  gebruikt.

De Hoge Raad oordeelt dat voor de heffing van bpm de staat van de auto (nieuw of gebruikt) op het tijdstip van het belastbare feit beslissend is. Dat is in deze zaken het tijdstip waarop de auto’s in Nederland op kenteken worden gezet. De Hoge Raad oordeelt in beide zaken dat op dát moment – gelet op het aantal gereden kilometers – niet kan worden gezegd dat de auto nieuw is. Het maakt de Hoge Raad niet uit waarom met de auto in het buitenland is gereden, omdat dat de staat van de auto (nieuw of gebruikt) niet verandert.

De auto’s zijn op het tijdstip dat deze in Nederland op kenteken worden gezet volgens de Hoge Raad dus gebruikt. Dat betekent dat de kopers een korting ontvangen op de verschuldigde bpm hoewel zij de auto’s nieuw hebben gekocht.

Uitspraken:
ECLI:NL:HR:2018:1695
ECLI:NL:HR:2018:1698

Bron: www.rechtspraak.nl