Een algemeen verbod op toegang tot een website mag worden opgelegd

expertise:

Intellectueel Eigendomsrecht

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

25 mei 2014

Op 27 maart 2014 oordeelde het Hof van Justitie EU (‘HvJ EU’) dat een rechter een algemeen verbod kan opleggen aan een internetprovider om toegang te verschaffen tot een website waarop auteursrechtinbreuken (kunnen) worden gepleegd . Een dergelijk algemeen verbod is volgens het HvJ EU niet in strijd met Europese grondrechten.

Het Oostenrijkse Handelsgericht Wien had internetprovider UPC Telekabel (‘UPC’) op vordering van filmmaatschappijen Constantin Film en Wega verboden haar klanten toegang te verschaffen tot de website http://www.kino.to. Op deze website kunnen internetgebruikers films dowloaden en bekijken zonder dat de rechthebbende filmmaatschappijen hier toestemming voor hadden gegeven. Dat is een inbreuk op de auteursrechten van Constantin Film en Wega. UPC moest daarom van de Oostenrijkse rechtbank zowel de website http://www.kino.to als het IP-adres van deze website blokkeren.

UPC is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof van Wenen en vervolgens bij het Oberste Gerichtshof (de Hoge Raad van Oostenrijk). UPC betoogt onder meer dat alle mogelijke blokkeringsmaatregelen hoe dan ook technisch kunnen worden omzeild.

Het Oberste Gerichtshof heeft vervolgens vragen gesteld aan het HvJ EU, waaronder de vraag of aan UPC een algemeen verbod mag worden opgelegd tot het geven van toegang tot http://kino.to aan haar klanten. Hierbij gaat het om een verbod waarin niet wordt gespecificeerd welke maatregelen de internetprovider precies dient te treffen. Tevens is in het verbod niet vermeld dat aansprakelijkheid voor een schending van dit verbod door de internetprovider kan worden voorkomen indien hij alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verwacht.

Het HvJ EU oordeelt in het arrest van 27 maart 2014 dat bij het opleggen van een dergelijk algemeen verbod een afweging moet worden gemaakt tussen de relevante Europese grondrechten. Het gaat in dit geval om het auteursrecht, het recht op vrijheid van ondernemerschap en het recht op vrijheid van informatie.  

Omdat UPC bij een algemeen verbod zelf kan vaststellen welke maatregelen ze zal treffen en daarbij rekening kan houden met haar beschikbare middelen en capaciteiten, overweegt het HvJ EU dat het recht op vrijheid van ondernemerschap wordt gewaarborgd. UPC kan bovendien aan aansprakelijkheid voor het niet naleven van een verbod ontkomen door aan te tonen dat zij alle maatregelen heeft genomen die van haar kunnen worden verwacht. Volgens het HvJ EU is dit ook mogelijk indien deze maatregelen niet kunnen leiden tot een volledige beëindiging van de auteursrechtinbreuken. Hoewel het HvJ EU niet aangeeft welke maatregelen precies dienen te worden getroffen door de internetprovider, oordeelt het dat de getroffen maatregelen doeltreffend moeten zijn en auteursrechtinbreuken moeten verhinderen of in ieder geval bemoeilijken. Daarnaast moet de internetprovider klanten de toegang tot inbreukmakend materiaal ernstig ontraden. Hiermee wordt het auteursrecht gediend, aldus het HvJ EU. Bij de afweging tussen het auteursrecht en het recht op vrijheid van informatie overweegt het HvJ EU dat internetgebruikers niet de mogelijkheid mag worden ontzegd zich rechtmatig toegang te verschaffen tot beschikbare informatie. Het HvJ EU komt tot de conclusie dat een algemeen toegangsverbod mag worden opgelegd, maar alleen indien het verbod de bovengenoemde grondrechten waarborgt.

De door het Unierecht erkende grondrechten moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat een internetprovider bij rechterlijk bevel wordt verboden om zijn klanten toegang te verschaffen tot een website waarop beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden online worden geplaatst, wanneer dit bevel niet preciseert welke maatregelen deze internetprovider moet nemen en niet aangeeft dat laatstgenoemde kan ontkomen aan dwangsommen wegens schending van dit bevel door aan te tonen dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen, evenwel op de dubbele voorwaarde dat de genomen maatregelen de internetgebruikers niet nodeloos de mogelijkheid ontzeggen om zich rechtmatig toegang tot de beschikbare informatie te verschaffen en dat deze maatregelen tot gevolg hebben dat niet-toegestane oproepingen van de beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt en zij internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van de adressaat van dat bevel ernstig ontraden om zich toegang te verschaffen tot deze in strijd met het intellectuele-eigendomsrecht voor hen beschikbaar gestelde werken, wat de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties dienen na te gaan.

Het Hof Den Haag heeft in de zaak tussen Stichting Brein en internetproviders Ziggo en XS4All over het blokkeren van The Pirate Bay (zie hier het artikel over deze uitspraak in de IE/IT Nieuwsbrief van maart 2014) ook al een belangenafweging gemaakt tussen de Europese grondrechten. In dat arrest oordeelde het Hof Den Haag dat de inbreuk op de vrijheid van ondernemerschap van de internetproviders door de gedwongen blokkade van The Pirate Bay te ver ging nu deze blokkade niet effectief bleek te zijn. Tegen dit arrest van het hof Den Haag is cassatie ingesteld, dus het is nu afwachten hoe de Hoge Raad om zal gaan met het arrest van het HvJ EU.  

Denise Verdoold