Uitspraak Hoge Raad: Belastingrecht. Beoordeling of regeling een Regeling voor vervroegde uittreding is moet objectief plaatsvinden.

expertise:

Cassatie

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

22 juni 2018

Bij de beoordeling of een (vertrek)regeling een Regeling voor vervroegde uittreding (RVU) vormt, is bepalend of de uitkeringen en verstrekkingen zijn bedoeld ter overbrugging van het inkomen van de (gewezen) werknemer tot de pensioendatum. Bij die beoordeling gaat het om de objectieve voorwaarden en kenmerken van de regeling. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

In de Wet op de loonbelasting kunnen uitkeringen als gevolg van een zogenoemde regeling voor vervroegde uittreding bij de werkgever worden belast tegen 52%. Daarnaast wordt bij de  werknemer over de uitkeringen geheven. Op die manier wil de overheid een einde maken aan  regelingen die het mogelijk maken te stoppen met werken vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (RVU).
De belanghebbende is een bedrijf dat in verband met reorganisatie een sociaal plan was overeengekomen met de vakbonden. Dit plan bevatte ook een vertrekregeling voor boventallige werknemers. De werknemers die de regeling wilden gebruiken als overbrugging tot hun pensioen ontvingen een beëindigingsvergoeding die maximaal de te verwachten inkomensderving tot het bereiken van de AOW‑gerechtigde leeftijd bedroeg.

De Inspecteur beoordeelde de regeling en vond dat sprake was van een RVU waarop het belastingtarief van 52% van toepassing was. Het bedrijf was het daar niet mee eens omdat het zou gaan om een ontslagvergoeding waarvoor een lager belastingtarief geldt. Het bedrijf werd door zowel de Rechtbank als het Hof in het gelijk gesteld. In cassatie betoogde de staatssecretaris van Financiën dat feitelijke uitstroom van werknemers en de hoogte van de feitelijk overeengekomen beëindigingsvergoedingen doorslaggevend moeten zijn bij de beoordeling van een regeling. Daarom zou deze (vertrek)regeling wél een RVU zijn.

De Hoge Raad oordeelt dat het bij de beoordeling of een regeling een RVU is gaat om de objectieve voorwaarden en kenmerken van de regeling. Waarom de werkgever de regeling aanbiedt is niet van belang. Dit heeft de Hoge Raad al eerder uitgemaakt (HR 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:827). Ook de redenen waarom werknemers van zo’n regeling gebruik maken zijn niet relevant zijn voor die beoordeling. Dit geldt ook voor de feitelijke uitstroom van werknemers en de hoogte van de feitelijk overeengekomen beëindigingsvergoedingen. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond verklaard.

Onderliggende uitspraak:

ECLI:NL:HR:2018:958

bron: www.rechtspraak.nl