Wettelijke rente bij verdeling en bij afwikkeling huwelijkse voorwaarden

expertise:

Familie- & Erfrecht

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

15 december 2015

In het verleden is er veel discussie geweest over de berekening van wettelijke rente. Zowel over een vordering wegens verrekening bij overbedeling (gemeenschap van goederen of eenvoudige gemeenschap), als bij een vordering wegens verrekening op grond van huwelijkse voorwaarden.

Als het gaat om verdeling van een eenvoudige gemeenschap of gemeenschap van goederen, dan is het vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat de vordering tot betaling van een bedrag wegens overbedeling ontstaat door de verdeling zelf. Er kan dus niet eerst sprake zijn van verzuim, grondslag voor vordering van wettelijke rente, dan op het moment van de verdeling. Is eerder nooit overeenstemming over de verdeling bereikt, dan vormt de beschikking van de rechtbank het moment van de verdeling. De wettelijke rente over de hoofdsom is dan vanaf die datum verschuldigd.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld (zie ECLI:NL:HR:2013:BV6689 en ECLI:NL:HR:2011:BU6591) dat de vordering uit hoofde van een periodiek of finaal verrekenbeding in beginsel ontstaat op het in de akte van huwelijkse voorwaarden bepaalde tijdstip of op het in art. 1:142 lid 1 aanhef en onder b BW vermelde tijdstip, te weten het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding. De wettelijke rente is in beginsel vanaf dat moment opeisbaar.

De Hoge Raad heeft echter nog niet beslist over de situatie waarin een combinatie van een verrekenbeding op grond van huwelijkse voorwaarden en een verdeling van gemeenschappelijk zaken aan de orde was en waarin partijen over beide geschilpunten jarenlang hebben geprocedeerd. In een (nog) niet gepubliceerde uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 oktober 2015 in een door mij behandelde zaak is hierover een duidelijke beslissing genomen. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de redelijkheid en billijkheid, die de rechtsverhouding tussen (ex-)echtgenoten beheersen dan met zich mee dat de vorderingen ter zake met elkaar verrekend worden, alvorens van rente sprake kan zijn. In de betreffende kwestie is de man aan de vrouw een bedrag verschuldigd wegens verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden. Daartegenover is de vrouw aan de man een lager bedrag verschuldigd wegens overbedeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen. De rechtbank is van oordeel dat de man aan de vrouw wettelijke rente moet betalen over hetgeen hij, na aftrek van hetgeen de vrouw ter zake de verdeling aan hem schuldig was, ter zake van de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden nog aan haar zal moeten voldoen, te rekenen vanaf de peildatum, die door partijen kort na het feitelijke uiteengaan was overeengekomen (vrijwel precies zeven jaar eerder dan de datum van deze beschikking).