Stichtingsbestuurders: let op uw zaak!

expertise:

Ondernemingsrecht - M&A

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

19 november 2015

Op de vraag hoe stichtingsbestuurders moeten handelen indien sprake is van een (potentieel) tegenstrijdig belang tussen de stichting enerzijds en één of meer van haar bestuurders anderzijds geeft de wet op dit moment (nog) geen duidelijk antwoord. Dat betekent dat een bestuurder een stichting formeel gezien, ondanks een tegenstrijdig belang, formeel toch rechtsgeldig kan vertegenwoordigen. Wel moeten stichtingsbestuurders uiteraard nauwlettend in de gaten houden of de statuten een tegenstrijdig belang-regeling bevatten, hoewel die regeling in beginsel alleen interne werking heeft. Desalniettemin kunnen ook interne aanspraken wegens overtreding van dat voorschrift de bestuurder onder omstandigheden duur komen te staan.

In het arrest Bruil-Kombex heeft de Hoge Raad (de hoogste rechter in Nederland) aangegeven dat sprake is van een tegenstrijdig belang (in die zaak in de zin van artikel 2:256 BW, de regeling voor besloten vennootschappen) “als een persoonlijk belang van de bestuurder tegenstrijdig was met het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming op grond van daartoe naar voren gebrachte, voldoende geadstrueerde omstandigheden die zodanig van invloed kunnen zijn geweest op de besluitvorming van de betrokken bestuurder dat hij zich op grond van deze bepaling niet in staat had mogen achten het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming met de vereiste integriteit en objectiviteit te behartigen, en zich van de desbetreffende rechtshandeling had moeten onthouden”.

Inmiddels is er ook voor stichtingen een wettelijke regeling over tegenstrijdig belang in de maak, zoals deze voor (onder andere) de besloten vennootschap al bestaat  De hoofdregel van deze nieuwe wettelijke regeling houdt in dat een bestuurder niet mag deelnemen aan de besluitvorming (en aan het voorafgaand overleg daarover) indien hij bij het te bespreken onderwerp een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is (of kan zijn) met het belang van stichting. Wanneer hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, moet het besluit worden genomen door het toezichthoudend orgaan. Als een dergelijk orgaan ontbreekt zal het bestuur de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen schriftelijk moeten vastleggen. Overigens laat het wetsvoorstel nog de vrijheid dat statuten op dit punt anders of aanvullend kunnen bepalen.

Een dergelijke wettelijke regeling is zeker wenselijk, niet in de laatste plaats omdat ook stichtingen vaak worden geconfronteerd met ingewikkelde besluitvorming waarbij grote belangen kunnen zijn betrokken. De nieuwe wettelijke regeling voorkomt bovendien dat een bestuurder achteraf wordt aangesproken op grond van vermeende belangenconflicten waaraan onvoldoende aandacht zou zijn besteed. Zeker voor bestuurders die niet of zeer beperkt bezoldigd worden – en vaak ook niet verzekerd zijn voor hun rol als bestuurder – geldt dan uiteraard: voorkomen is beter dan genezen.

Het wetsvoorstel wordt naar verwachting nog dit jaar bij de Tweede Kamer ingediend. Stichtingbestuurders doen er verstandig aan op de komende regeling te anticiperen.