Kinderalimentatie afgeschaft?

expertise:

Familie- & Erfrecht

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

11 januari 2015

De Expertgroep Alimentatienormen heeft  per 1 januari 2013 nieuwe richtlijnen gegeven voor het berekenen van de behoefte en de draagkracht bij kinderalimentatie. De uitvoering van die richtlijnen leidt op dit moment tot veel discussie. Daarover zijn reeds diverse kamervragen gesteld. Deze gewijzigde richtlijnen hebben tot gevolg dat in veel gevallen geen kinderalimentatie meer hoeft te worden betaald. De verantwoordelijkheid tot het betalen van de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen lijkt daarmee te zijn verschoven van de ouders naar de overheid. 

Per 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden. Daarbij is het aantal kindregelingen van tien, verspreid in zeven wetten, teruggebracht naar vier regelingen: de kinderbijslag, de kinderopvangtoeslag, het kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het doel was vereenvoudiging, tegengaan van de armoedeval en bovendien een budgettaire maatregel.

Voor de alimentatiepraktijk (en verhaalsbijstand) zijn met name de volgende wijzigingen van belang:

  1. het fiscaal voordeel kinderalimentatie is vervallen;
  2. de alleenstaande ouderkorting (heffingskorting) is vervallen;
  3. er is een ‘alleenstaande ouderkop’ ingevoerd;
  4. het (maximale) kindgebonden budget is hoger voor de lagere inkomens;

De hoogte van de door de ouders te betalen kinderalimentatie is gebaseerd op a) het netto gezinsinkomen van de beide ouders, het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen enerzijds (behoefte) en b) de mogelijkheid van beide ouders om, nadat ze uit elkaar zijn, pro rato bij te dragen in de kosten van hun kinderen (draagkracht).

De Expertgroep Alimentatienormen geeft richtlijnen voor de wijze waarop de hoogte van de behoefte en de draagkracht worden vastgesteld. Deze zijn terug te vinden in het Tremarapport. Dit rapport wordt, meestal jaarlijks, geactualiseerd en is terug te vinden op www.rechtspraak.nl.  Ook de daarbij behorende behoefte- en draagkrachttabel worden jaarlijks geactualiseerd. 

Het wegvallen van het fiscaal voordeel kinderalimentatie verlaagt de draagkracht van de niet-verzorgende ouder die kinderalimentatie betaalt. De hoogte van het fiscale voordeel was afhankelijk van de leeftijd van het kind en de hoogte van het verzamelinkomen van de ouder die kinderalimentatie betaalt. Dit is dus een wijziging van omstandigheden, die het mogelijk maakt om een wijziging (lagere kinderalimentatie) te verzoeken.
Aan de zijde van de verzorgende ouder is de (aanvullende en) alleenstaande ouderkorting vervallen. Dit was een heffingskorting. Daardoor werd er minder inkomstenbelasting betaald, was het netto inkomen dus hoger en was dus ook de draagkracht hoger. Dit is dus ook een wijziging van omstandigheden.

Sinds 1 januari/april 2013 heeft de Expertgroep Alimentatienormen de richtlijnen voor het berekenen van de kinderalimentatie aangepast. De bedoeling was o.a. vereenvoudiging van de wijze van berekening, het verhogen van de acceptatie en daarmee de betaling van de kinderalimentatie te bevorderen, het aantal wijzigingsprocedures te verlagen en de prioriteit te benadrukken door onder meer een minimale draagkracht te adviseren.
Ook is geadviseerd om bij de niet verzorgende ouder bij de berekening van de draagkracht niet langer rekening te houden met de kosten voor de zorgregeling van ‘€ 5 per kind per dag’, maar met een zorgkorting van in beginsel 15-35% van de behoefte van het kind aan een bijdrage. Deze zorgkorting wordt, als de ouders samen voldoende draagkracht hebben om in de kosten van het kind te voorzien, in mindering gebracht op de te betalen kinderalimentatie en verlaagt dus feitelijk de omvang van de aan de andere ouder te betalen bijdrage.
Voorts heeft de Expertgroep geadviseerd om het kindgebonden budget – indien de verzorgende ouder dat na de scheiding ontvangt – in mindering te brengen op de hoogte van de behoefte van het kind aan een bijdrage. Daardoor wordt het bedrag dat ouders nog moeten bijdragen in de kosten van hun kind feitelijk verlaagd. Dit resulteerde sinds de nieuwe richtlijnen in veel gevallen tot een lager te betalen bedrag aan kinderalimentatie.
De hoogte van het kindgebonden budget is afhankelijk van de hoogte van het verzamelinkomen, de leeftijd van het kind en het aantal (minderjarige) kinderen in een gezin.
Sinds 1 januari 2015 heeft een alleenstaande ouder in veel gevallen recht op een ‘extra’ kindgebonden budget: de zogenaamde alleenstaande ouderkop. Dat is een extra – afhankelijk van de hoogte van het verzamelinkomen – bijdrage ter hoogte van maximaal € 3.050 (ongeacht de leeftijd en het aantal minderjarige kinderen) netto per jaar.
De Expertgroep heeft eind 2014 geadviseerd om ook deze alleenstaande ouderkop in mindering te brengen op de behoefte van het kind.

De richtlijn van de Expertgroep om het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, in mindering te brengen op de behoefte van het kind aan een bijdrage, heeft dus – als gevolg van de gewijzigde richtlijn om de behoefte aan een bijdrage te berekenen – direct gevolgen voor de hoogte van de door de niet verzorgende ouder te betalen kinderalimentatie.
Ook heeft dit gevolgen voor de hoogte van de zorgkorting (de zorgkosten op het adres van de niet verzorgende ouder), omdat de hoogte van de zorgkorting afhankelijk is gemaakt van de het gedeelte van de behoefte dat resteert nadat het te ontvangen kindgebonden budget daarop in mindering is gebracht.

Het maximale kindgebonden budget is met ingang van 1 januari 2015 bovendien hoger geworden voor met name de lagere (verzamel)inkomens, zodat met name bij de lagere inkomens – uitgaande van deze richtlijn – geen of aanmerkelijk kinderalimentatie hoeft te worden betaald.

Een rekenvoorbeeld maakt dit duidelijk.
De ouders hebben een kind van 13 jaar dat na de scheiding bij de vrouw woont. De vrouw is alleenstaande ouder. Er is een zorgregeling van gemiddeld twee dagen per week. Het inkomen van de man was € 20.000 bruto en van de vrouw € 14.000 bruto per jaar. Het netto gezinsinkomen was aldus (€ 1.410 en € 1.012) € 2.422 netto per maand. De behoefte van het kind – op grond van de behoeftetabel 2014 – is € 332 per maand.
Sinds de nieuwe richtlijnen per 1 januari 2013 komt op het bedrag dat volgt uit de behoeftetabel in mindering het kindgebonden budget (€ 1.032 plus leeftijdstoeslag € 231 per jaar voor één kind), waarop de vrouw na de scheiding aanspraak kan maken, te vermeerderen – sinds 1 januari 2015 – met de alleenstaande ouderkop van € 3.050 per jaar. Dat is in totaal € 4.313 per jaar/€ 359 per maand. Aan de zijde van de vrouw is haar alleenstaande ouderkorting per 1 januari 2015 vervallen, zodat haar gemiddeld netto maandinkomen lager is dan in 2014. De man heeft een draagkracht op grond van de draagkrachttabel 2015 van € 120 en de vrouw van € 25 per maand.
Het totale kindgebonden budget aan de zijde van de vrouw is hoger dan de behoefte, zodat, aldus de nieuwe richtlijn, via het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop wordt voorzien in de kosten van het kind. Omdat er geen sprake meer is van behoefte, hoeft de man in dit voorbeeld, ondanks zijn draagkracht, geen kinderalimentatie te betalen.
Hoe is uit te leggen dat – hoewel er sprake is van draagkracht – er geen kinderalimentatie betaald hoeft te worden?
Voor de vrouw betekent dit dat zij – vergelijkend met de situatie tot 1 januari 2015 – haar alleenstaande ouderkorting kwijtraakt, doch daarvoor in de plaats een kindgebonden budget, inclusief alleenstaande ouderkop ontvangt, maar tegelijk geen aanspraak meer kan maken op kinderalimentatie. Per saldo gaat zij er daardoor vaak op achteruit. Ook de mogelijkheden van de gemeente tot verhaalsbijstand zijn daardoor aanmerkelijk minder geworden.
Voor de man betekent dit dat hij ook geen zorgkorting ontvangt, terwijl hij wel zorgkosten heeft op de momenten dat het kind bij hem verblijft. Zolang de man geen kinderalimentatie hoeft te betalen, zal dit aspect in de praktijk niet veel discussie opleveren. Anders wordt het echter als de vrouw – nu de man wel draagkracht heeft – partneralimentatie gaat vragen.
Het niet hoeven betalen van kinderalimentatie, maar wel partneralimentatie kunnen/moeten betalen, zal in de praktijk vaak extra discussies geven. Bovendien is verdedigbaar dat de man – omdat het totale kindgebonden budget, inclusief alleenstaande ouderkorting hoger is dan de behoefte van het kind – ten laste van de vrouw vraagt om kinderalimentatie, zodat de man daarmee kan voorzien in de zorgkosten die hij heeft …..

In genoemd voorbeeld hebben de ouders samen een modaal inkomen. Dat is het meest voorkomende inkomen (en dus niet het gemiddelde) inkomen in Nederland. Voor 2014 was dat circa € 34.000 bruto per jaar. Als er meerdere kinderen zijn en afhankelijk van de hoogte van de behoefte aan een bijdrage zal dit niet steeds tot nihilstelling, maar wel tot een aanmerkelijk lagere bijdrage dan voorheen leiden.

Stel dat de vrouw in het voorgaande voorbeeld gaat samenwonen met haar nieuwe partner, die een verzamelinkomen heeft van € 45.000. Er is geen sprake van een stiefouder en dus ook geen onderhoudsverplichting voor de nieuwe partner van de vrouw. De vrouw verliest het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop als gevolg van het feit dat het verzamelinkomen van haar en haar nieuwe partner te hoog is. Daardoor wordt niet langer via het kindgebonden budget voorzien in de behoefte van het kind en is er dus weer behoefte aan de eerder genoemde bijdrage van € 332 per maand. De draagkracht van beide ouders bij elkaar opgeteld is dan ineens onvoldoende om deze behoefte te kunnen voldoen. De man wordt geacht zijn draagkracht ad € 120 per maand kinderalimentatie volledig aan de vrouw te voldoen. Van zorgkorting bij de man is geen sprake.
Hoe valt aan de man uit te leggen dat hij kinderalimentatie moet gaan betalen, omdat de vrouw is gaan samenwonen? En hoe is uit te leggen dat hij geen kinderalimentatie meer hoeft te betalen als de samenwoning onverhoopt niet meer aanwezig is?
Er zijn nog veel meer voorbeelden te bedenken.

Het vorenstaande is ook moeilijk uit te leggen als wordt bedacht dat per 1 maart 2009 in de wet vastgelegd dat het betalen van kinderalimentatie prioriteit heeft boven alle andere onderhoudsverplichtingen.

Doordat de Expertgroep sinds 1 januari 2013 adviseert om het kindgebonden budget en inmiddels ook de alleenstaande ouderkop in mindering te brengen op de behoefte aan een bijdrage is het dus feitelijk de overheid die primair de kosten van de kinderen betaalt en zijn dit niet langer de ouders zelf.

Inmiddels zijn hierover verschillende vragen gesteld aan de Tweede Kamer. Wat hier uiteindelijk uit gaat komen is nog onduidelijk. Of de Expertgroep alsnog de richtlijnen gaat aanpassen is nog onduidelijk.

De oplossing is mijns inziens eenvoudig door het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, niet in mindering te brengen op de behoefte aan een bijdrage, maar deze als draagkrachtverhogend te beschouwen. Immers hoe lager het (verzamel)inkomen, hoe hoger het kindgebonden budget. Als sprake is van een lager inkomen is het ontvangen van het kindgebonden budget waar deze voor bedoeld is, namelijk het tegengaan van een armoedeval. Het effect van het ontvangen van een kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop heeft in die situaties derhalve een beperkt effect op de draagkracht. Bovendien komt daarmee de verantwoordelijkheid voor het betalen van de kosten van verzorging en opvoeding primair te liggen bij de ouders en niet bij de overheid.