Franchiseovereenkomst, huurovereenkomst of beide?

sector:

Retail & Franchise

23 december 2014

In haar uitspraak van 16 december 2014 heeft het Gerechtshof Den Haag geoordeeld over een overeenkomst die zowel aspecten van een franchiseovereenkomst als aspecten van een huurovereenkomst heeft. Het ging hierbij om een overeenkomst met betrekking tot het gebruik van een wasstraat. Het Gerechtshof oordeelt dat de overeenkomst als één geheel moet worden gezien waarbij de dwingende bepalingen van het huurrecht van toepassing zijn. 

Inleiding 

In mijn artikel van eerder dit jaar heb ik geschreven over het kort geding vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2014. De zaak heeft betrekking op een franchiseovereenkomst waarbij een onbemande wasstraat volgens de IMO-formule werd geëxploiteerd.

Ik schreef toen dat de rechtbank naar mijn mening terecht heeft geoordeeld dat de franchiseovereenkomst mede moet worden aangemerkt als een huurovereenkomst. Ik schreef daarbij echter ook dat het mij verbaasde dat de achterstand in de franchisevergoeding (ruim € 108.000,=) geen reden was voor de veroordeling van de franchisenemer tot ontruiming. Ook gaf ik al aan dat het de vraag is of, zoals de kort geding rechter oordeelde, sprake is van artikel 7:290 BW bedrijfsruimte. 

De franchisegever is in hoger beroep gegaan van dit kort geding vonnis. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 22 december 2014 uitspraak gedaan. 

De uitspraak in hoger beroep van het Gerechtshof Den Haag 

Het Gerechtshof oordeelt allereerst (rechtsoverweging 3.2) dat de franchiseovereenkomst mede een huurovereenkomst inhoudt. Hierbij geeft het hof met zoveel woorden aan dat zij zich ook afvraagt of sprake is van artikel 7:290 BW bedrijfsruimte. Het gerechtshof geeft aan dat in ieder geval sprake is van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW (dus geen winkelruimte, detailhandel etc.). 

Het gerechtshof oordeelt dat het franchiseaspect en het huuraspect van de overeenkomst zo nauw met elkaar samenhangen dat het ene niet zonder het andere kan, waarbij het huurelement niet van ondergeschikte betekenis is. Het gerechtshof beoordeelt de overeenkomst als één geheel waar ook tevens de dwingendrechtelijke huurbepalingen van toepassing zijn. 

Vervolgens oordeelt het gerechtshof dat de betalingsachterstand van inmiddels ruim
€ 111.000,= dermate ernstig is dat de franchisenemer alsnog dient te ontruimen. De franchisenemer wordt vervolgens veroordeeld om de wasstraat “Jarmuiden” te Amsterdam te ontruimen. 

Commentaar 

In mijn eerdere bijdrage aan dit vastgoedblog verbaasde ik mij er al over dat de hoge betalingsachterstand voor de kort geding rechter geen reden was om de franchisenemer te veroordelen tot ontruiming. Het gerechtshof heeft de franchisenemer in hoger beroep alsnog – naar mijn mening terecht – veroordeeld tot ontruiming. 

Verder geeft het gerechtshof terecht aan dat het de vraag is of sprake is van artikel 7:290 BW bedrijfsruimte maar waarschijnlijk sprake is van artikel 7:230a BW bedrijfsruimte. 

Interessant is dat het gerechtshof een stap verder gaat dan de meeste rechters. De hoofdregel van de wet (artikel 6:215 BW) gaat er vanuit dat wanneer een overeenkomst zowel aspecten heeft van een franchiseovereenkomst als van een huurovereenkomst beide overeenkomsten naast elkaar bestaan. Over deze problematiek schreef ik eerder dit jaar een bijdrage voor het Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte. 

Het gerechtshof oordeelt hier dat beide overeenkomsten zo nauw met elkaar samenhangen dat het franchiseaspect niet zonder het huuraspect kan. Het gerechtshof oordeelt dat op de gehele overeenkomst tevens de huurbepalingen van toepassing zijn. Dit is naar mijn mening een goede en praktische overweging. Dit heeft tot gevolg dat het niet mogelijk is om de franchiseovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden waarbij de huurovereenkomst in stand blijft. Een franchisegever die in een bodemprocedure te ontbinding vordert zal de ontbinding van de gehele overeenkomst moeten vorderen. Hetzelfde geldt voor de opzegging. 

Volgens deze overwegingen van het gerechtshof kan een franchisegever de gehele overeenkomst (franchise en huur) slechts opzeggen overeenkomstig de huurrechtelijke bepalingen. Dit houdt in dat een dergelijke franchiseovereenkomst met een daarvan onderdeel uitmakende huurovereenkomst slechts door de rechter beëindigd kan worden. Dit lijkt verstrekkend maar dat valt naar mijn mening in de praktijk mee. De situatie dat een franchiseovereenkomst komt te eindigen terwijl de daarmee verbonden huurovereenkomst in stand blijft is naar mijn mening onwenselijk en niet praktisch. 

Dit is al met al een interessante uitspraak van het gerechtshof!