DPO (Distributie-Planologisch Onderzoek) voorgoed exit?

15 mei 2011

Een ruimtelijk besluit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, ontheffing van een bestemmingsplan door afgifte van een omgevingsvergunning en projectbesluit, mag niet zijn ingegeven door overwegingen van economische ordening. Uitsluitend aspecten van ruimtelijke ordening kunnen hierbij een rol spelen. De vraag is hoe zich dit verhoudt tot het ‘weren’ van nieuwe winkels uit concurrentieoverwegingen en het behouden van de bestaande winkelstructuur. Met andere woorden wat is (nog) als een ruimtelijk gevolg van het gevoerde vestigingsbeleid aan te merken, of worden hiermee alleen economische belangen gediend. Het Hof van Justitie van Europese Gemeenschap maakt in haar uitspraak van 24 maart jl. (nogmaals) duidelijk waar de grenzen liggen.

‘Duurzame ontwrichting’

In Nederland zowel als in andere EU-landen stelt de overheid – als onderdeel van de (te verlenen) toestemming – regelmatig de eis dat onderzocht wordt wat het effect is van nieuwe detailhandelsvestigingen op de bestaande winkelstructuur, meer in het bijzonder of vergunningverlening leidt tot ‘duurzame ontwrichting’ van het voorzieningenniveau. In de regel voeren zittende winkeliers – ingegeven door concurrentievrees – aan dat er geen marktruimte (meer) is. Dit argument als zodanig treft echter zelden doel bij de (hoogste) bestuursrechter. De min of meer standaardoverweging is dat het criterium van ‘duurzame ontwrichting’ niet tot doel heeft zittende winkeliers tegen nieuwkomers te beschermen. Indien kan worden aangetoond dat het voorzieningenniveau voor de consument niet kan worden gewaarborgd, in die zin dat de consument op een aanvaardbare afstand van zijn woonplaats zijn geregelde inkopen kan doen, kan dit onder omstandigheden leiden tot vernietiging van het bestreden planologische besluit.

Deze uitspraken van Nederlandse rechter zijn grotendeels in lijn met de uitspraken van het Hof van Justitie inzake het recht op vrije vestiging. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie kunnen beperkingen van de vrijheid van vestiging, die zonder discriminatie op grond van nationaliteit van toepassing zijn, hun rechtvaardiging vinden in een dwingende reden van algemeen belang, op voorwaarde dat zij geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken. Tot die door het hof erkende dwingende redenen behoren onder meer milieubescherming, ruimtelijke ordening en consumentenbescherming.

Klik hier om het gehele artikel te lezen