De reikwijdte van de beleggingsleer is vastgesteld!

expertise:

Familie- & Erfrecht

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

09 januari 2011

De Hoge Raad heeft op 19 november 2010 (LJN: BN8027) definitief een einde gemaakt aan een ruim acht jaar durende discussie in de rechtsliteratuur. De centrale vraag in deze discussie was of echtelieden die een periodiek verrekenbeding in hun huwelijkse voorwaarden hebben opgenomen, met elkaar dienen te verrekenen indien er niet met verrekenbaar inkomen in een vermogensbestanddeel is belegd, maar met gelden afkomstig van een lening. De Hoge Raad heeft gesproken!

Visies in de literatuur

Uit de literatuur is een tweetal uitgangspunten te destilleren. Zo is Zonnenberg van mening dat er slechts verrekend kan worden als er met verrekenbaar inkomen in een vermogensbestanddeel (bijvoorbeeld een woning) is geïnvesteerd (door bijvoorbeeld het doen van aflossingen op de hypothecaire lening). Verrekenen kan volgens hem alleen met positieve vermogensbestanddelen en niet met schulden. Verstappen is daarentegen een geheel andere mening toegedaan. Volgens hem kunnen ook schulden (zoals een hypothecaire lening waarop niet met verrekenbaar inkomen is afgelost) tot het verrekenbaar vermogen behoren. De Hoge Raad heeft uiteindelijk bepaald dat alleen positieve vermogensbestanddelen waarin met te verrekenbaar inkomen is geïnvesteerd voor verrekening in aanmerking komen:

‘(…) Onjuist is in de eerste plaats het uitgangspunt dat partijen die periodieke deling van de overgespaarde inkomsten achterwege hebben gelaten maar bij het einde van het huwelijk tot verrekening overgaan, daarin ook zouden moeten betrekken de waarde(vermeerdering) van privégoederen die niet zijn verworven door aanwending van uit hun inkomsten bespaard en ongedeeld gebleven vermogen. Onjuist is tevens het uitgangspunt dat het feit dat de hypothecaire lening gezamenlijk is aangegaan, meebrengt dat de koopsom van de woning ten laste van het verrekenplichtig vermogen is gekomen, ook al hebben de rentebetalingen als kosten van de huishouding te gelden en is van aflossingen in welke vorm dan ook geen sprake geweest.’

In zijn artikel: ‘De reikwijdte van de beleggingsleer is vastgesteld!’, geeft Zonnenberg, naar aanleiding van deze uitspraak van de Hoge Raad, nogmaals in een korte maar heldere beschouwing een overzicht van de discussie die gedurende acht jaar in de literatuur en rechtspraak heeft plaatsgevonden.  

Klik op onderstaande bijlage om het gehele artikel te lezen.

De uitspraak van de Hoge Raad is te vinden op: www.rechtspraak.nl