De positie van de pandhouder bij het innen van verpande vorderingen

04 april 2013

In de praktijk worden (handels)vorderingen vaak aan financiers verpand tot zekerheid van terugbetaling van (bijvoorbeeld) extern verstrekte financiering. Wanneer de pandgever in verzuim is, kan de financier overgaan tot uitwinning van zijn pandrecht, en dus tot het innen van de verpande vorderingen. De financier moet dan wél beschikken over onder meer de gegevens van de debiteuren en de hoogte van de vorderingen. Over de wijze waarop die financier aan zijn informatie komt, heeft de rechtbank Oost-Brabant onlangs een uitspraak gedaan in een geschil tussen de Rabobank en een curator.

Tot zekerheid van hetgeen de Rabobank uit hoofde van financiering van een drietal (inmiddels gefailleerde) vennootschappen te vorderen heeft, hebben die vennootschappen onder meer al hun bestaande en toekomstige vorderingen op derden aan de Rabobank (stil) verpand. De curator heeft kort na aanvang van het faillissement van de vennootschappen aan de Rabobank aangeboden de openstaande vorderingen ten behoeve van de Rabobank te incasseren tegen een boedelbijdrage van 40%. De Rabobank vond dat percentage veel te hoog en teneinde haar positie te kunnen bepalen, heeft de Rabobank de curator verzocht informatie over de debiteuren te verstrekken. De curator wilde deze informatie slechts geven indien de Rabobank de tijd zou vergoeden die hij samen met een kantoorgenoot aan het in kaart brengen van de debiteuren had besteed. Het ging daarbij om twee dagen werk tegen het uurtarief van de curator en diens kantoorgenoot, oftewel “enkele duizenden euro’s”. De Rabobank heeft de curator vervolgens verzocht om een gesprek op zijn kantoor om de voorhanden gegevens te kunnen inzien en om te kunnen bepalen hoe verder gehandeld of afgesproken zou kunnen worden en heeft daarbij betaling van de daarmee gemoeide tijd aangeboden. Dat is door de curator geweigerd.

De rechtbank Oost-Brabant heeft uiteindelijk geoordeeld dat deze handelswijze en weigering van de curator onrechtmatig jegens de Rabobank is. De opstelling van de curator is onredelijk en onwelwillend en niet overeenkomstig hetgeen van een redelijk handelend en over voldoende ervaring en inzicht beschikkende curator mag worden verwacht. Het behoort, aldus de rechtbank, tot de taak van de curator minstens inzage te verstrekken in de gegevens die hij omtrent de debiteuren in handen heeft, om de pandhouder in staat te stellen een standpunt in te nemen over de incasso van de debiteuren. De Rabobank heeft die inzage gevraagd en aangeboden de daarmee samenhangende kosten te vergoeden. De eis van de curator dat de Rabobank pas inzage zou kunnen verkrijgen na betaling aan de curator van enkele duizenden euro’s, had de curator niet mogen stellen. De curator heeft de Rabobank (zodoende) gehinderd als pandhouder de incasso zelf ter hand te kunnen nemen.  

Rechtbank Oost-Brabant, 9 januari 2013, LJN: BY8424