Contractuele beëindigingsvergoeding boven WNT-norm

sector:

Zorg

30 juni 2014

In een ontbindingsprocedure sluit de Kantonrechter in het kader van het toekennen van een ontbindingsvergoeding aan bij de tussen partijen overeengekomen contractuele beëindigingsvergoeding; die gelegen is boven de norm zoals beschreven in de Beloningscode voor Bestuurders in de Zorg (“BBZ”) en de Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (“WNT”). 

Feiten

Verweerster, in dienst vanaf 1 mei 1985 bij een zorginstelling, is met ingang van 1 januari 2009 benoemd tot lid van de Raad van Bestuur van die zorginstelling. Bij die gelegenheid is tussen partijen opnieuw een arbeidsovereenkomst gesloten waarin een contractuele beëindigingsvergoeding is opgenomen met een maximum van tweemaal het laatstgenoten jaarsalaris. Op 15 november 2012 ondertekenen beide partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst. De reden daarvoor is dat de Raad van Toezicht na overleg met verweerster de BBZ integraal heeft toegepast voor het vaststellen van de beloning. Tevens staat vermeld dat de contractuele beëindigingsvergoeding bij een beëindiging op initiatief van verzoekster maximaal het laatstgenoten jaarsalaris ad € 130.000,– bruto bedraagt. Ook staat in deze arbeidsovereenkomst vermeld dat het bedrag van € 130.000,– bruto dat zal worden verrekend met de eventueel door de Kantonrechter toe te kennen schadeloosstelling. De functie van verweerster is komen te vervallen wegens een herziening van de topstructuur waarover de OR positief heeft geadviseerd.

Verweerster erkent dat haar functie is komen te vervallen en dat geen passende functie voor haar beschikbaar is, maar stelt zich op het standpunt dat gezien haar leeftijd en de ongunstige kansen op de arbeidsmarkt er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat voor het geval de ontbinding wordt toegewezen, de Kantonrechter een ontbindingsvergoeding toekent gebaseerd op de neutrale kantonrechtersformule van circa € 430.000,– bruto, althans dat de Kantonrechter een vergoeding toekent die gebaseerd is op het (oude) contract van 1 januari 2009 met daarin opgenomen een beëindigingsvergoeding van maximaal twee jaarsalarissen aldus € 260.000,– bruto. Verzoekster geeft aan dat een ontbinding noodzakelijk is wegens een reorganisatie waardoor de functie van werkneemster is komen te vervallen en dat er geen reden aanwezig is om af te wijken van de met verweerster overeengekomen beëindigingsvergoeding en de BBZ. Deze afvloeiingsregeling is recentelijk en welbewust tussen partijen overeengekomen en sluit aan bij de BBZ.

Beoordeling

De Kantonrechter stelt vast dat een ontbinding noodzakelijk is en stelt eveneens vast dat op de verhouding tussen partijen de BBZ en de WNT van toepassing is. Op grond van artikel 7:685 lid 8 BW (de rechter kan bij een ontbinding op grond van verandering in de omstandigheden een vergoeding naar billijkheid toekennen) staat het de rechter geheel vrij om, met het oog op alle omstandigheden van het geval, een vergoeding naar billijkheid toe te kennen. De Kantonrechter, overweegt dat hij niet beperkt wordt door de WNT, noch door een overeengekomen beëindigingsvergoeding.

De Kantonrechter sluit echter wel aan bij de WNT-norm. De Kantonrechter wijst het standpunt van verweerster dat de hoogte van de vergoeding gebaseerd moet zijn op de neutrale Kantonrechtersformule van de hand. De Kantonrechter verwijst in dat kader naar het maatschappelijk breed gedragen gevoel dat in de (semi)publieke sector in beginsel geen plaats (meer) is voor hoge ontslagvergoedingen die betaald worden uit de publieke middelen. Daarom wordt de WNT-norm als uitgangspunt gebruikt en beoordeelt de Kantonrechter of de overeengekomen en aangeboden vergoeding tegen die achtergrond tot een apert onbillijk resultaat leidt. De Kantonrechter geeft daarbij aan dat verweerster met de wijziging naar het van toepassing verklaren van de BBZ heeft ingestemd en heeft daarmee ook aanvaard dat de voorheen overeengekomen beëindigingsvergoeding (het oude contract van 2009) niet meer spoort met de gewijzigde opvattingen ten aanzien van de hoogte van de toe te kennen vergoedingen aan bestuurders in de zorgsector. Al met al concludeert de Kantonrechter dat, hoewel hij niet gebonden is aan een overeengekomen beëindigingsvergoeding, deze in sterke mate normerend is voor de toe te kennen vergoeding. Partijen zijn deze namelijk zelf overeengekomen en daarmee geven ze ervan blijk dat zij deze vergoeding redelijk vinden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die voldoende aanleiding geven om een hogere vergoeding dan de beëindigingsvergoeding van € 130.000,– bruto toe te kennen.

Bron: Rechtbank Rotterdam 21 maart 2014, ECLI: NL: RBROT: 2014: 2095