Bijzondere bijstand voor zelfgekweekte medicinale cannabis

sector:

Zorg

24 augustus 2011

Onderhavige zaak (*1) gaat over een vrouw (‘belanghebbende’) die sinds 1991 lijdt aan een zeer ernstige vorm van de ziekte van Crohn. Voor de extra kosten die verband houden met deze aandoening ontvangt zij sinds 2000 jaarlijks bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en Bijstand (‘WBB’), waaronder dieetkosten en de kosten voor medicinale cannabis. De vergoeding voor medicinale cannabis gebruikt zij om de cannabis zelf te kweken.

De hoogte van de bijstand voor de kosten van medicinale cannabis is gebaseerd op het gebruik van 1 gram per dag, uitgaande van de prijs voor medicinale cannabis bij de apotheek. Met de zelf gekweekte cannabis voorziet zij in de door haar huisarts en behandelend arts voorgeschreven dosis. Deze dosis is in de loop der tijd gestegen van 10 naar 15 gram. Thans heeft belanghebbende 40 tot 50 planten. In 2005 ontving zij EUR 213,95 per maand voor dieetkosten en EUR 345,91 per maand voor medicinale cannabis.

Verloop procedure

Belanghebbende heeft op 28 december 2005 het College van burgemeesters en wethouders van de gemeente Amsterdam (‘het College’) verzocht om voortzetting van de bijzondere bijstand. Ter motivatie van dit verzoek heeft ze aangevoerd dat de apotheek voor haar specifieke klachten en aandoening geen geschikte kan cannabis leveren. Bovendien heeft zij erop gewezen dat haar dunne darm nog slechts 1.20 meter lang is sinds de zesde operatie in april 2005. Sindsdien lijdt ze aan het korte darmsyndroom. Hierdoor is haar gezondheidssituatie heel precair geworden en is haar behoefte aan specifieke voeding toegenomen.

Het College heeft bij besluit van 17 maart 2006 de bijzondere bijstand opnieuw vastgesteld. De bijstand voor dieetkosten en de medicinale cannabis worden beide verlaagd. Belanghebbende maakt bezwaar tegen dit besluit. Het College verklaart het bezwaar gedeeltelijk gegrond en verhoogt de bijzondere bijstand voor dieetkosten. In overleg met de GGD wordt de vergoeding voor het kweken van cannabis niet verhoogd. De rechtbank Amsterdam vernietigt het besluit van het College met betrekking tot de bijstand voor medicinale cannabis en laat het besluit voor het overige in stand en draagt het College op een nieuw besluit te nemen. De rechtbank is van mening dat de adviezen van de GGD waarop de besluitvorming is gebaseerd niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Belanghebbende en het College gaan beide in beroep tegen deze uitspraak.

Oordeel Centrale Raad van Beroep

De Centrale Raad van Beroep (‘de Raad’) komt tot het oordeel dat in dit geval sprake is van een zeer dringende reden op grond waarvan belanghebbende in aanmerking komt voor bijzondere bijstand in de kosten van door haar zelf gekweekte cannabis. De Raad baseert dit oordeel op deskundigenrapportages. Volgens de Raad is aannemelijk gemaakt dat belanghebbende alle gangbare medicijnen (vruchteloos) heeft uitgeprobeerd.

Daarbij is van belang dat belanghebbende door een jarenlang proces van “trial en error” een voor haar optimale balans tussen de verschillende gewenste effecten heeft weten te bereiken. Het komt vaak voor dat patiënten “verder” zijn in onderzoek naar de meest geschikte soort cannabis dan wetenschappers. De apotheek kan haar daar niet in voorzien. Het is waarschijnlijk dat de vier variëteiten die bij de apotheek beschikbaar zijn niet het gewenste effect hebben voor belang hebbende.

De Raad bepaalt dat belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend tot een bedrag van EUR 6000,- per jaar voor het zelf kweken en gebruik van cannabis.

Op grond van de deskundigenrapportages staat tevens vast dat belanghebbende een hoogwaardig dieet van dure vlees- en vissoorten moet volgen waarvoor, anders dan het College in navolging van de GGD meent, niet kan worden aangesloten bij de standaardkosten berekend door het Nibud. De extra kosten worden geraamd op € 9,50 per dag.

De bijstand wordt verleend met ingang van 1 maart 2006 tot en met 1 maart 2012 (wanneer het lopende draagkrachtjaar voor de vaststelling van bijzondere bijstand eindigt).

(*1) Centrale Raad van Beroep, 28 juli 2011 LJN BR3948