België: Ruimte voor Beperking van Proceskosten onder de Richtlijn voor Handhaving van Intellectuele Eigendomsrechten?

expertise:

Intellectueel Eigendomsrecht

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

11 februari 2015

Op 27 januari 2015 stelde het Antwerpse Hof van Beroep twee voorafgaande vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over de interpretatie van artikel 14 van Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG. Kortom, het HvJEU werd gevraagd of artikel 14 de lidstaten toestaat systemen op te leggen voor het terugeisen van proceskosten in IP-zaken op basis van (kleine) vaste bedragen.

Artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG verklaart dat ‘lidstaten ervoor moeten zorgen dat redelijke en evenredige juridische kosten en andere kosten gemaakt door de winnende partij in principe worden gedragen door de verliezende partij, tenzij billijkheid dit niet toestaat.’

Voor het Antwerpse Hof van Beroep zoekt Telenet, verweerder in beroep en de winnende partij in eerste aanleg, volledige vergoeding van haar juridische kosten van de appellant, United Video Properties. Het geclaimde bedrag is meer dan 200.000 euro. United Video Properties verwijst aan de andere kant naar het Belgische wettelijke systeem voor het terugeisen van juridische kosten dat een maximale vergoeding oplegt die slechts een fractie is van het geclaimde bedrag. Het systeem voorziet in het herstel van gemaximaliseerde bedragen die variëren afhankelijk van het totale bedrag van de geclaimde juridische kosten. Volgens Telenet vormt het nationale kostenplafondsysteem een schending van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn. De Belgische wetten leggen maximale recuperatiekosten op die niet als ‘redelijk en evenredig’ kunnen worden beschouwd zoals vereist door de Richtlijn.

Op basis van de argumenten die door de partijen naar voren zijn gebracht, stelt het Antwerpse Hof van Beroep vragen over de interpretatie aan het HvJEU om te bepalen of het systeem van kostenplafonnering leidt tot onredelijke en onevenredige resultaten met betrekking tot zowel het terugeisen van advocatenkosten als de kosten van technische experts.

Omdat artikel 14 verwijst naar zowel juridische kosten als ‘andere uitgaven’, rijst de vraag of deze laatste ook niet kunnen worden onderworpen aan aanvullende vergoedingseisen. In België hebben sommige rechtbanken bepaald dat technische expertkosten alleen kunnen worden teruggevorderd als de succesvolle partij bewijst dat de niet-succesvolle partij onrechtmatig heeft gehandeld, wat vervolgens leidt tot de technische expertkosten.

De vragen die aan het HvJEU worden gesteld zijn de volgende:

1. Zijn de termen ‘redelijke en evenredige juridische kosten en andere kosten’ in artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn in strijd met de Belgische wetten die rechters toestaan rekening te houden met de specifieke kenmerken van de zaak en die een systeem van gevarieerde vaste tarieven als uitgangspunt nemen met betrekking tot de vergoeding van juridische kosten?

2. Zijn de termen ‘redelijke en evenredige juridische kosten en andere kosten’ in artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn in strijd met jurisprudentie waarin werd bepaald dat de kosten van technische experts alleen kunnen worden teruggevorderd in geval van onrechtmatige daad (contractueel of buitencontractueel)?

De antwoorden van het HvJEU op deze vragen kunnen een aanzienlijke impact hebben, aangezien België niet de enige lidstaat is die een vergoedingssysteem heeft ingevoerd dat het bedrag van de juridische kosten die kunnen worden teruggevorderd van de niet-succesvolle partij in intellectuele eigendomskwesties beperkt.

In tegenstelling hiertoe is in Nederland het uitgangspunt in intellectuele eigendomszaken dat de succesvolle partij volledige vergoeding van juridische kosten wordt toegekend op basis van een wettelijke bepaling. Om de juridische praktijk enige richtlijnen te geven over de bedragen die kunnen worden beschouwd als ‘redelijk en evenredig’, heeft de Nederlandse rechterlijke macht een indicatief tarieven document opgesteld dat de waarschijnlijke kosten in de verschillende stadia van rechtszaken aangeeft, zoals ‘eenvoudige procedures ten gronde’ en ‘inleidende procedures in beroep’. De complexiteit van de zaak maakt toepassing van een hoger indicatief tarief mogelijk. Ondanks de tarieven in het document, kan de kostenvergoedingsbevel dat uiteindelijk door de bevoegde rechtbank wordt gegeven, toelaten dat een hoger of lager bedrag wordt teruggevorderd in vergelijking met de indicatieve tarieven. Bovendien worden de redelijk geclaimde kosten over het algemeen toegekend, zelfs als ze de indicatieve tarieven overschrijden, wanneer de tegenpartij het bedrag van de geclaimde juridische kosten niet weerlegt. De indicatieve tarieven zijn niet van toepassing op octrooigeschillen, zodat in dergelijke gevallen kostenvergoedingsbevelen niet onwaarschijnlijk zijn om bedragen te belopen die het drievoudige of viervoudige zijn van het bedrag dat door de indicatieve tarieven is vastgesteld.

Op basis van het arrest van het HvJEU in United Video Properties tegen Telenet, kunnen systemen zoals het Nederlandse ook in België – en in andere lidstaten die juridische kostenplafonds opleggen – opgelegd moeten worden. In de tussentijd zijn vaste terugvorderingskostensystemen iets om in gedachten te houden bij het procederen in IP-zaken.