Alimentatie jong-meerderjarige

expertise:

Familie- & Erfrecht

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

16 november 2016

Ouders vragen zich vaak af hoe lang zij voor hun kinderen alimentatie moeten betalen. Art. 1:392 lid 2  en 395a lid 1 BW verschaffen duidelijkheid. Ongeacht de vraag of kinderen behoeftig zijn, dienen ouders voor hun kinderen te betalen tot zij 21 jaar zijn. Niet van belang is dus of die kinderen behoeftig zijn, dat wil zeggen of zij zelf in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Een kind mag er voor kiezen te studeren, ook al zijn hem of haar wel twintig banen aangeboden. Tot het 21e jaar hoeft een kind die banen niet te accepteren. Wel van belang is de vraag of een kind tot zijn 21e jaar behoefte aan alimentatie heeft. Gaat zoonlief op zijn negentiende verjaardag een baan accepteren, waarmee hij geheel in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, dan heeft hij geen alimentatiebehoefte en hoeven de ouders dus ook niet te betalen. Deze regels lijken duidelijk, maar blijken dat in de praktijk zeker niet te zijn.

Dat blijkt wel uit het feit dat aan de Hoge Raad op 30 september 2016 (ECLI:2016:2234) gevraagd werd hierover een uitspraak te doen. Het Hof ‘s‑Hertogenbosch overwoog in die zaak dat de jongmeerderjarige zoon eind juni 2015 zijn opleiding heeft afgerond, een arbeidsrelatie is aangegaan en niet solliciteert. Verder is door de trajectbegeleider aangegeven dat de zoon niet verder gaat studeren. Het hof oordeelde dan ook dat de zoon met ingang van 1 juli 2015 redelijkerwijs geheel in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Dat oordeel vond geen genade in de ogen van A-G Keus.

Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde artikelen achtte hij het oordeel van het hof dat de moeder niet hoeft bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie van haar bijna 20-jarige zoon rechtens onjuist, omdat niet mocht worden geoordeeld dat hij redelijkerwijs geheel in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. De Hoge Raad was het met zijn tot vernietiging concluderende Advocaat-Generaal eens en overwoog “Op grond van art. 1:392 lid 2 BW in verbinding met art. 1:395a BW speelt de behoeftigheid van de jongmeerderjarige geen rol bij het vaststellen van de onderhoudsplicht van de ouders. Ouders zijn immers onderhoudsplichtig jegens hun kinderen die jonger zijn dan 21 jaar, ook als die kinderen niet behoeftig zijn doordat zij in hun eigen levensonderhoud zouden kunnen voorzien, bijvoorbeeld door te werken. De klacht is dus gegrond.”

De A-G en de Hoge Raad maken hier verder weinig woorden aan vuil. Dat is toch jammer. Het is immers de vraag of het hof iets heeft gezegd over de behoeftigheid van de 20-jarige zoon. Het hof heeft immers geconcludeerd dat hij niet verder gaat studeren, een werkkring heeft en redelijkerwijs geheel in het eigen levensonderhoud kan voorzien. Heeft het hof daarmee niet aangegeven dat de zoon geen behoefte heeft aan alimentatie? Toegegeven wordt dat het oordeel van het hof was gesteld onder het hoofdstuk “behoeftigheid jong-meerderjarige” en dat het hof onder het hoofdstuk “behoefte jong-meerderjarige” vastgesteld heeft dat die behoefte € 480,- per maand bedraagt. Ja, nomen est omen luidt de uitdrukking, maar wij zouden tegenwoordig zeggen: what’s in the name? En de hoofdstukindeling hoort toch niet tot de inhoud van een uitspraak? Het lijkt erop dat de A-G en de Hoge Raad door het opschrift van de uitspraak zijn verblind en niet hebben gezien dat het hof inhoudelijk een oordeel heeft gegeven over de behoefte van de zoon. En ja, als hij meer dan € 500,- netto per maand verdient, heeft hij geen behoefte. Dan heeft het hof het alimentatieverzoek van de zoon dus terecht afgewezen en had deze uitspraak niet behoren te worden vernietigd.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, mocht op 6 september 2016 (ECLI:2016:7362) ook oordelen over de vraag of een jong-meerderjarige behoefte heeft. Vast stond dat de 20-jarige dochter een behoefte heeft van € 398,21 per maand en dat zij tijdelijk niet studeerde. Zij ontving een zorgtoeslag van € 83,- per maand en verdiende met een bijbaan gemiddeld € 350,- netto per maand. Het hof becijferde de resterende behoefte van de dochter op (€ 398,- -/- € 350,- =) € 48,- per maand. Met andere woorden: de bijbaan werd volledig meegenomen bij de berekening van de behoefte.

Wat leren deze uitspraken? De behoeftigheideis geldt niet voor personen tot 21 jaar. Zij mogen studeren en hoeven dan niet te werken. Kiezen zij er echter voor niet te studeren, maar te werken en kunnen zij geheel in hun behoefte voorzien, dan hoeven de ouders niet langer bij te dragen. De vernietigende uitspraak van de Hoge Raad doet daar niets aan af.