Op 13 juni 2008 (LJN-nr. BC8791) heeft de Hoge Raad de vraag beantwoord of een werkgever in diens verhouding tot zijn werknemer(s) draagplichtig is ten aanzien van boetes, opgelegd vanwege door deze werknemers begane snelheidsovertredingen. In de betreffende zaak waren door een chauffeur (de werknemer) van TPG Post (de werkgever) snelheidsovertredingen begaan met zijn dienstbus onder werktijd. De betreffende chauffeur heeft in meerdere instanties geklaagd over het feit dat een drietal boetes, als gevolg van voornoemde snelheidsovertredingen, door zijn werkgever aan hem zijn doorberekend en heeft daarbij getracht de (inmiddels door hem) betaalde boetebedragen van zijn werkgever terug te vorderen.
Nadat de kantonrechter TPG reeds op 26 november 2003 had veroordeeld één van de drie boetes aan de werknemer te restitueren, heeft het Hof Den Haag TPG in hoger beroep veroordeeld ook de waarde van de overige boetes aan de betreffende werknemer te voldoen. Het hof oordeelde dat TPG niet gerechtigd was de bekeuringen die haar werknemers tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden voor (snelheids)overtredingen opgelegd krijgen, op deze werknemers te verhalen, behoudens in geval dat hen opzet of bewuste roekeloosheid kon worden verweten. Het hof motiveerde zijn oordeel door te stellen dat de wetgever in artikel 7:661 lid 1 BW een regeling zou hebben getroffen voor de situatie dat de verkeersboete bij de werkgever terecht komt en in het onderhavige geval geen sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werknemer, die een uitzondering op voornoemde regel zou rechtvaardigen. In beginsel zou er volgens het hof pas bij een overschrijding van de maximumsnelheid vanaf 10 km per uur sprake zijn van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld, behoudens door de werknemer te stellen bijzondere omstandigheden.
De Hoge Raad stelt TPG echter in het gelijk en oordeelt dat met de introductie in de wet van de risicoaansprakelijkheid van de kentekenhouder nooit is bedoeld het de kentekenhouder (de werkgever) onmogelijk te maken door hem betaalde boetebedragen te verhalen op de daadwerkelijke bestuurder (de werknemer). Het maakt volgens de Hoge Raad daarbij niet uit of snelheidsovertredingen door de werknemers zijn begaan met een auto van de zaak en dus de boete aan de werkgever is opgelegd, of dat de boete aan de werknemer met een eigen auto zélf is opgelegd. De eerstgenoemde boetes zouden in de optiek van het hof voor rekening van de werkgever komen, de boetes, opgelegd aan werknemers met een eigen auto, zouden voor eigen rekening van de betreffende werknemers komen. Volgens de Hoge Raad bestaat er geen reden om dit onderscheid te maken.