Het begrip “overgang van onderneming” blijft de gemoederen bezighouden, mede gelet op de praktische en juridische consequenties ervan. Ook in een recent arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage is de vraag aan de orde geweest of sprake was van overgang van onderneming en of een werknemer op grond daarvan in dienst was getreden bij de koper.
Op grond van een specifieke wettelijke regeling (die is gebaseerd op internationale regels) gaan bij de overgang van een onderneming de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger (van die onderneming). Kort en praktisch gezegd betekent dit dat wanneer een koper bepaalde activa en passiva van een verkoper overneemt (en die activa en passiva kwalificeren gezamenlijk als “onderneming” van de verkoper), ook het personeel dat in dienst was bij verkoper van rechtswege in dienst treedt bij koper. Dit kan voor een koper forse (en soms onverwachte) consequenties met zich brengen, omdat de rechten van de werknemers dus voortaan tegen koper te gelde kunnen worden gemaakt.
De (belangrijke) vraag wanneer nu precies sprake is van overgang van onderneming is in de praktijk niet altijd makkelijk te beantwoorden. Is daarvan bijvoorbeeld al sprake wanneer bijvoorbeeld louter enkele losse “opdrachten” worden verkocht en overgedragen door verkoper aan koper? Of is daar meer voor nodig en zo ja, wat dan precies?
In een recente zaak heeft een “werknemer” zich er op beroepen dat hij bij zijn wederpartij in dienst was getreden doordat die wederpartij bepaalde activa en passiva had gekocht en overgenomen van een derde bij wie de “werknemer” werkzaam was. Die derde is inmiddels gefailleerd. De “werknemer” vorderde in kort geding betaling van loon van de koper. De kantonrechter heeft die vordering toegewezen, oordelende dat (aannemelijk was dat) sprake zou zijn van overgang van onderneming en de “werknemer” dus bij de koper in dienst wat getreden. Koper diende dus loon te betalen. De koper gaat in hoger beroep. Het Gerechtshof ’s-Gravenhage overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van (terug-)overgang van een onderneming het er volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie om gaat of de identiteit van de onderneming met de overgang behouden is gebleven, waarbij het behoud van identiteit met name blijkt uit het daadwerkelijk voortzetten of hervatten van dezelfde of soortgelijke activiteiten door de nieuwe ondernemer. Voor de beoordeling van een en ander zijn alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, van belang. Het gerechtshof komt tot het oordeel dat (voorshands) geen sprake is (geweest) van overgang van onderneming, omdat (mede) onvoldoende is komen vast te staan dat koper de onderneming waarin de werknemer werkzaam was daadwerkelijk heeft voortgezet. Het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd.
Uit voorgaande blijkt (eens te meer) dat de vraag of sprake is van overgang van onderneming de betrokkenen erg verdeeld kan houden. Dit omdat deze vraag simpelweg niet eenvoudig te beantwoorden is en afhangt van alle concrete feiten en omstandigheden. In geval van een activa/passiva transactie waarbij (bepaalde onderdelen van) een onderneming wordt/worden overgenomen dient dus te allen tijde rekening te worden gehouden met eventuele toepasselijkheid van dit leerstuk en de soms forse gevolgen ervan. Dit dient dan ook bij voorkeur zorgvuldig te worden besproken en afgewogen met een juridisch adviseur.
Gerechtshof ’s-Gravenhage, 27 januari 2015, ECLI: NL:GHDHA:2015:42