Skip to Content

Hoge Raad moet oordelen over verzekeringsplicht van artikel 7:611 BW

Publicaties Arbeidsrecht Cassatie Zorg

Een werknemer heeft bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden als socio-therapeut schade opgelopen door geweldpleging van een TBS-patient. De werknemer is van mening dat zijn werkgever aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden. Hij doet hiertoe een beroep op artikel 7:611 BW. Hij stelt dat de werkgever heeft verzuimd een behoorlijke verzekering af te sluiten. Het Hof oordeelt dat de verzekeringsplicht van artikel 7:611 BW verder strekt dan alleen bij verkeersongevallen en concludeert dat de Hoge Raad hierover een uitspraak moet doen.

Aanleiding

In deze zaak gaat het om een werknemer die sinds 1 september 2001 als socio-therapeut werkzaam is geweest bij de Stichting Forensisch Psychiatrisch Centrum ‘De Rooyse Wissel’ (‘de Stichting’). Werknemer was werkzaam op een gesloten afdeling waar TBS-patiënten worden verpleegd. Op 10 maart 2003 is hij bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden door een TBS-patiënt vastgepakt en meerdere keren hard geslagen. Hierdoor heeft de werknemer lichamelijk letsel opgelopen. Per 13 september 2004 is hij volledig arbeidsongeschikt verklaard. Vanaf die dag ontvangt hij een WAO-uitkering. De arbeidsovereenkomst met de werknemer is inmiddels beëindigd.

Bij de kantonrechter vordert de werknemer de Stichting tot betaling van een bedrag van EUR 280.083,61 en de vaststelling dat de stichting aansprakelijk is voor alle geleden en de nog te lijden schade. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen.

Schending artikel 21 Rechtsvordering

De werknemer stelt ten eerste dat de Stichting niet heeft voldaan aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 21 Rv, omdat de Stichting niet alle stukken heeft overlegd. Daarnaast betwist de werknemer de juistheid en volledigheid van een rapportage van een psychiater met betrekking tot de TBS-patiënt, omdat de psychiater niet beschikte over de volledige verslagen en voortgangsgesprekken over de patiënt.

Het Hof is van mening dat de verplichting uit artikel 21 Rv niet is geschonden. Het feit dat niet alle stukken met betrekking tot de TBS-patiënt zijn overlegd, impliceert niet dat de Stichting niet naar waarheid bepaalde feiten heeft aangevoerd die voor de beslissing van belang zijn.

Geweld was (niet) voorzienbaar

Ten tweede is de werknemer van oordeel dat het geweld dat de patiënt gebruikte jegens hem voorzienbaar was voor de Stichting. De Stichting had aldus voorzorgsmaatregelen moeten nemen. De patiënt was veroordeeld wegens geweldsdelicten. Op 24 februari 2003 is de TBS’er psychotisch geworden. Hierop is actie ondernomen, dit heeft ertoe geleid dat de patiënt rustiger werd. De werknemer is echter van mening dat de patiënt niet rustiger werd en stelt dat de Stichting de ernst van de situatie heeft onderschat. Ook voert hij aan dat geweldsuitbarstingen van TBS-patiënten in het algemeen voorzienbaar zijn.

Het Hof is van oordeel dat uit het enkele feit dat de patiënt op 10 maart 2003 de werknemer heeft geslagen, niet de conclusie kan worden getrokken dat de Stichting tekort is geschoten in het treffen van maatregelen. Voor 10 maart 2003 waren er niet zodanige signalen opgevangen dat zulke maatregelen nodig waren.

Aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW

De werknemer is van mening dat zijn werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW omdat de Stichting niet heeft voldaan aan de vereisten van goed werkgeverschap. Hij stelt dat onvoorspelbaar gedrag van een patiënt voor risico van de werkgever komt, ook al heeft de werkgever voldaan aan zijn zorgplicht uit artikel 7:658 BW.

Daarnaast stelt de werknemer dat de door de Stichting afgesloten verzekering niet adequaat is omdat deze geen dekking biedt voor de schade die hij heeft geleden. De Stichting heeft ook geen collectieve ongevallenverzekeringafgesloten of gewaarschuwd voor bijzondere risico’s en gevolgen van het werk als socio-therapeut. Ook heeft de Stichting geen gevarengeld betaald of bijgedragen in de kosten van een door de werknemers zelf af te sluiten verzekering voor zulk soort risico’s. De werknemer stelt zich op het standpunt dat het de taak van de Stichting is ervoor zorg te dragen dat haar werknemers op een deugdelijke manier zijn beschermd tegen financiële gevolgen van de gevaarlijke werkomstandigheden. Hij vindt het niet redelijk dat een werknemer die tijdens werktijd een eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt zijn schade wél kan verhalen op grond van artikel 7:611 BW.

Het Hof verwerpt het standpunt van de werknemer dat de Stichting verplicht is zijn schade te vergoeden die hij lijdt als gevolg van onvoorspelbaar gedrag van de patiënt. Een dergelijke vergoedingsplicht zou inhouden dat de aansprakelijkheid van een werkgever van een onderneming waarin werknemers een verhoogd risico lopen op schade tengevolge van bedrijfsongevallen, het karakter krijgt van een algemene risicoaansprakelijkheid jegens de werknemer. Deze aansprakelijkheid is niet verenigbaar met het uitgangspunt van de wet dat de werkgever binnen de grenzen van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor bedrijfsongevallen. Daarnaast doen zich hier geen bijzondere omstandigheden of een bijzondere werksituatie voor. Aan het werken met TBS-patiënten is inherent dat er gevaar bestaat voor geweldpleging tegen het personeel. 

De werknemer heeft niet gesteld dat het gevaar bij de Stichting van bijzondere of ernstige aard was in vergelijking met andere instellingen. Ook heeft hij niet aangevoerd dat hij zich van dat gevaar niet bewust was en dat om die reden een bijzondere zorgplicht rustte op de Stichting.    

Verzekeringsplicht

Ten aanzien van de verzekeringsplicht heeft de Hoge Raad in een tweetal arresten (HR 1-2-2008, LJN BB6175 en HR 1-2-2008, LJN BB4767) geoordeeld dat een werkgever uit hoofde van zijn verplichting zich als een goed werkgever te gedragen, gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers die schade kunnen lijden omdat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken kunnen raken bij een verkeersongeval. De Hoge Raad heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat de risico’s van ongevallen verbonden aan het gemotoriseerd verkeer hebben geleid tot ‘een goede verzekerbaarheid van risico’s tegen betaalbare premies’.

Het Hof is van mening dat de Stichting uit hoofde van haar verplichting zich als goed werkgever te gedragen gehouden was zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering, indien komt vast te staan dat de risico’s in 2003 goed verzekerbaar waren tegen betaalbare premies. Beide partijen hebben geen gegevens verschaft op grond waarvan het Hof kan vaststellen of de risico’s van geweldpleging tegen TBS-patiënten tegen personeel goed verzekerbaar waren tegen betaalbare premies. Het gaat dan met name om posten als verlies van arbeidsvermogen wegens arbeidsongeschiktheid, gemist carrièreperspectief of bijvoorbeeld immateriële schade.

Daarbij komt dat er een wezenlijke uitbreiding plaatsvindt van de gevallen waarin de Hoge Raad in bovengenoemde arresten een verzekeringsplicht heeft aangenomen op grond van artikel 7:611 BW, indien het Hof de verzekerbaarheid van risico’s van het werken met TBS-patiënten aanneemt. Om die reden is het Hof van mening dat de Hoge Raad hierover dient te oordelen.

De verzekeringsplicht die voorvloeit uit artikel 7:611 BW geldt al voor verkeersongevallen van werknemers. De Hoge Raad zal zich moeten uitlaten of deze verzekeringsplicht ook moet gelden voor mensen die werken met TBS-patiënten.   

Hof Den Bosch 6 juli 2010, LJN BN0734