Het rapport "Alimentatienormen", dat voor het eerst in 1979 is gepubliceerd en onder andere in 1994 is aangepast, heeft in januari 2006 een nieuw jasje gekregen. Hoewel de Werkgroep Alimentatienormen van de NVvR collectief verantwoordelijk is voor het rapport, mag mr. J.G. Luiten, de voorzitter van de Werkgroep alimentatienormen, met recht zijn naam onder het nieuwe rapport zetten. Dankzij zijn niet aflatende ijver is dit rapport tot stand gekomen. Dat daarin wordt voortgeborduurd op de onder leiding van mevrouw mr. B.M. Mens opgestelde eerdere versie en op haar rapporten "Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie" en "Alimentatie en winst uit onderneming" komt de continuïteit in het "tremadenken" ten goede. In dit artikel wordt ingegaan op de gewijzigde inzichten, zoals die blijken uit het nieuwe tremarapport.
Het Tremarapport had oorspronkelijk en heeft ook nu zes inhoudelijke hoofdstukken en als hoofdstuk 7 een trefwoordenregister. Dat komt het gebruiksgemak ten goede. Verder zijn als bijlagen aan het rapport gehecht de rapporten "Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie" en "Alimentatie en winst uit onderneming". Die rapporten zijn niet gewijzigd. Het Tremarapport zelf is onder te verdelen in de 15 pagina’s beslaande eerste vijf hoofdstukken en het zesde hoofdstuk (26 pagina’s), waarin een toelichting wordt gegeven op de diverse posten uit de berekening. De algemene visie wordt derhalve gegeven in de eerste vijf hoofdstukken. Ten aanzien van drie onderwerpen blijkt de visie van de Werkgroep alimentatienormen gewijzigd te zijn: dat betreft de behoefte kinderalimentatie, schuldsanering en de zogenaamde jusvergelijking.
Behoefte aan kinderalimentatie
Bij het tot 2006 geldende Tremarapport was een tabel eigen aandeel in de kosten van kinderen opgenomen, die was gebaseerd op een netto gezinsinkomen van maximaal € 3.500,-- per maand. Die door het Nibud opgestelde tabel was gebaseerd op berekeningen van het CBS, dat onderzoek had gedaan naar de hoogte van de kosten van kinderen. Er bleek een relatie te bestaan tussen het bedrag, dat ouders aan kinderen uitgeven en hun netto gezinsinkomen. Was sprake van een gezin met één kind, dan bleken ouders 19% van het netto gezinsinkomen aan hun kind uit te geven. Bij twee kinderen was dat gemiddeld 27%. Drie kinderen kostten 34% en vier of meer kinderen 39% van het netto gezinsinkomen. In 2006 zijn die percentages gewijzigd in 17, 26, 33 en 40. Er was echter slechts onderzoek gedaan onder gezinnen met een netto gezinsinkomen van € 3.500,-- en lager. De vraag die alimentatierekenend Nederland in 2003 t/m 2005 in de greep heeft gehouden, is die naar de kosten van kinderen in gezinnen, waarin maandelijks veel meer te besteden was dan € 3.500,--. In mijn artikel "Behoefte aan kinderalimentatie" (EB januari 2003, pag. 1 t/m 5) adviseerde ik de betreffende tabel niet ongelimiteerd lineair te extrapoleren, omdat dat tot absurd hoge kinderalimentatiebedragen zou leiden. Bovendien zouden dergelijke bedragen niet kunnen worden gebaseerd op enig onderzoek. Mijn advies was toen de behoefte aan kinderalimentatie af te leiden van het tabelinkomen van maximaal € 5.000,--. Een hogere behoefte zou naar mijn mening niet kunnen worden gebaseerd op een tabelinkomen, maar zou aannemelijk moeten worden gemaakt.
De rechtspraak is sedert 2002 verdeeld. Het Gerechtshof Arnhem hanteerde een duidelijke lijn. Verwezen wordt naar de beschikkingen van 2 november 2004 (LJN: AR8445), 21 december 2004 (RFR 2005, 27) en 18 januari 2005 (RFR 2005, 52). Dat hof overwoog steevast, dat het uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind wordt gevormd door de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen in het Rapport kosten kinderen. Bij een besteedbaar inkomen dat hoger lag dan € 3.500,-- per maand oordeelde het hof dat de tabel niet (lineair) dient te worden doorgetrokken, "nu de tabel niet gebaseerd is op een rekenkundige formule, maar op het onderzoek van het CBS, waarbij geen onderzoek is gedaan naar de uitgaven van gezinnen met kinderen met een hoger besteedbaar inkomen dan € 3.500,-- per maand". Het hof sloot vervolgens aan bij het tabelinkomen van € 3.500,-- per maand. Dat is ook de visie van het Gerechtshof Leeuwarden (zo blijkt uit de beschikking van 7 september 2005, RFR 2005, 137). Aan de andere kant staan het Gerechtshof Amsterdam (beschikking van 26 augustus 2004, RFR 2005, 22) en de Rechtbank Amsterdam (23 maart 2005 RFR 2005, 125), die feitelijk uitgaan van lineair doortrekken van de tabel.
De Werkgroep kiest er in het nieuwe Tremarapport voor, de behoefte aan kinderalimentatie af te leiden uit de tabel tot een netto gezinsinkomen van € 5.000,--. Is dat gezinsinkomen (veel) hoger, dan wordt de behoefte aan kinderalimentatie begrensd tot het bedrag dat voortvloeit uit een netto gezinsinkomen van € 5.000,-- per maand. De Werkgroep gaat er van uit dat de uit onderzoek blijkende percentages van het inkomen, dat aan de kosten van de kinderen wordt besteed, tot aan het genoemde gezinsinkomen, met een grote mate van waarschijnlijkheid ook gelden. Daarom heeft de Werkgroep de tabellen doorgetrokken tot € 5.000,--.