Big Brother op de werkvloer
In de praktijk komt het regelmatig voor dat een werkgever verborgen camera’s plaatst op de werkvloer om een verdenking van diefstal of fraude door een werknemer te onderzoeken. Tot 1 januari 2004 leverde de plaatsing van een verborgen camera op een voor het publiek toegankelijke werkvloer naar de letter van de wet (artikel 441b Wetboek van Strafrecht) een strafbaar feit op. Gevallen waarin een werkgever strafbaar werd gesteld voor het plaatsen van een verborgen camera zijn niet bekend. Dit liet onverlet dat het bewijs van de diefstal of fraude door de werknemer met behulp van de camera onrechtmatig was verkregen.
Tot 1 januari 2004 was de lijn in de rechtspraak dat een rechter dergelijk onrechtmatig verkregen bewijs niet snel opzij legde. De vraag naar de toelaatbaarheid van onrechtmatig verkregen bewijs werd beantwoord aan de hand van een afweging van het belang van de waarheidsvinding tegen het belang van de bescherming van het privé-leven van een werknemer.
Ten gevolge van een wetswijziging van de strafrechtelijke wettelijke bepalingen omtrent heimelijk cameratoezicht is hierin verandering gekomen.
Uitbreiding strafbaarstelling van heimelijk cameratoezicht
Met ingang van 1 januari 2004 is een wetswijziging van de artikelen 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht doorgevoerd (Stb. 2003, 365). Met deze wetswijziging is de strafbaarstelling van heimelijk cameratoezicht aanzienlijk uitgebreid. Het verborgen cameratoezicht is vanaf 1 januari 2004 ook strafbaar op alle niet voor publiek toegankelijke plaatsen. Daarmee wordt verborgen cameratoezicht op zowel publieke als niet-publieke werkvloeren strafbaar gesteld.
Uit de memorie van toelichting bij deze wetswijziging blijkt dat het heimelijk gebruik van camera’s op de werkvloer ter opsporing van strafbare feiten in beginsel is voorbehouden aan de politie.
Uit deze toelichting blijkt voorts dat werkgevers ook onder de nieuwe strafbaarstelling onder omstandigheden gebruik kunnen blijven maken van een verborgen camera op de werkvloer.
Naast de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, geldt als voorwaarde dat de mogelijke inzet van verborgen camera’s vooraf op duidelijke wijze aan de werknemers kenbaar is gemaakt. Op basis van dit zogenaamde kenbaarheidsvereiste is het zeer aan te raden werknemers schriftelijk van de mogelijke inzet van camera’s op de hoogte te stellen.
Rechtbank Haarlem 22 december 2004
In een uitspraak van de rechtbank Haarlem (JAR 2005/26) heeft de rechter het kenbaarheidsvereiste reeds toegepast. In deze zaak had de werkgever – zonder vooraankondiging - verborgen camera’s laten installeren voor monteurs van een storingdienst. Nadat uit de video-opnamen was gebleken dat de werknemers tijdens nachtdiensten hadden geslapen, heeft de werkgever de werknemers op staande voet ontslagen. De rechtbank stelde vast dat de werkgever niet aan het kenbaarheidsvereiste had voldaan. Dit bracht volgens de rechter op voorhand mee dat het handelen van de werkgever als onrechtmatig jegens de werknemers, ‘zo niet als strafbaar feit’ kon worden aangemerkt.
Indien u voornemens bent om verborgen camera’s op de werkvloer te plaatsen is het dus zaak om op een bepaalde, in de kamerstukken aangegeven, wijze uw werknemers vooraf van die mogelijkheid op de hoogte te brengen.