Op 9 mei jl. heeft op het kantoor van Banning Advocaten het seminar “Recht van privacy van uw werknemer” plaatsgevonden. Een van de onderwerpen die aan de orde kwam, betrof het heimelijk cameratoezicht op de werkplek. Is controle met een verborgen camera toelaatbaar? Kunnen de opnamen die met de verborgen camera zijn gemaakt in een ontslagprocedure succesvol worden gebruikt?
Voor het inzetten van heimelijk cameratoezicht is vereist dat een serieus vermoeden van een onrechtmatigheid bestaat. Het mag dus niet gaan om een futiliteit. Daarnaast dient de onrechtmatigheid niet via een andere weg te kunnen worden voorkomen. Met andere woorden: het bewijs van de onrechtmatigheid kan niet op een andere wijze via een minder belastende methode dan het heimelijk cameratoezicht worden verkregen. Voordat het besluit tot het instellen van cameratoezicht wordt genomen, dient de OR zijn instemming te hebben gegeven. Voorafgaand aan het gebruik van het heimelijk cameratoezicht dient een melding bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) te worden gedaan. Ook dient in beginsel een voorafgaand onderzoek bij het CBP te worden aangevaagd. Een dergelijk onderzoek zal plaatsvinden, wanneer naar het oordeel van het CBP een bijzonder risico aanwezig is voor de persoonlijke levensfeer van betrokkenen (doorgaans is bij heimelijk cameratoezicht daarvan sprake). Indien de betrokkenen tijdig – aldus voorafgaand aan het plaatsen van het heimelijk cameratoezicht – zijn ingelicht en de OR heeft voorafgaand zijn instemming gegeven, dan zal van het aanvragen van een voorafgaand onderzoek geen sprake zijn. In dat geval dient alleen nog een voorafgaande melding aan het CBP plaats te vinden.
Daarnaast geldt het zogenaamde kenbaarheidsvereiste dat is opgenomen in de artikelen 139f en 441b Wetboek van Strafrecht. De betrokkenen dienen voorafgaand te worden ingelicht dat eventueel heimelijk cameratoezicht kan plaatsvinden.
De kantonrechter in Haarlem hechtte groot belang aan het niet op voorhand in kennis hebben gesteld van de werknemers over het heimelijk cameratoezicht. Schiphol koesterde verdenkingen tegen een aantal werknemers dat zij onder werktijd sliepen. Een verborgen camera bevestigde dit vermoeden. De werknemers waren niet voorafgaand ingelicht over mogelijk heimelijk cameratoezicht. De werknemers werden op basis van de filmopnamen door Schiphol op staande voet ontslagen. De kantonrechter in Haarlem maakte hiermee echter korte metten. Aangezien de artikelen 139f en 441b Wetboek van Strafrecht als voorwaarde stellen dat de betrokkenen (werknemers) vooraf op een duidelijke wijze van deze mogelijkheid in kennis moeten zijn gesteld en aan deze voorwaarde niet is voldaan, acht de Kantonrechter het handelen van Schiphol onrechtmatig. De kantonrechter voegt daar (zelfs) nog aan toe dat het handelen door Schiphol mogelijk zelfs strafbaar kan zijn. De kantonrechter benadrukt dat de voorafgaande instemming van de OR voor het heimelijk cameratoezicht, zijn oordeel niet anders maakt. De kantonrechter liet vervolgens het bewijs (de filmopname waarop te zien was dat de werknemers onder werktijd sliepen) buiten beschouwing in de procedure waarin de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet aan de orde kwam.
Over het algemeen is in de huidige arbeidsrechtspraak het uitgangspunt dat de waarheidsvinding en/of de bescherming van eigendommen veelal prevaleert boven de inbreuk van het recht van privacy van de werknemer en dat in de civiele procedure, het bewijs veelal succesvol kan worden gebruikt. Ik verwacht evenwel dat in de rechtspraak langzaamaan meer belang zal worden gehecht aan het kenbaarheidsvereiste ingeval van heimelijk cameratoezicht. Het niet voldoen aan dit vereiste kan, onder voorwaarden, niet alleen strafbaar zijn, maar zou ook kunnen leiden tot het ongewenste gevolg dat het onrechtmatig verkregen bewijs in bijvoorbeeld een ontslagprocedure door de rechter buiten beschouwing wordt gelaten.