De vraag of – en zo ja wanneer – een gemeente tegenover latere verkrijgers aansprakelijk is voor verontreiniging van een perceel grond dat de gemeente verkoopt wordt nu beantwoord in een tweede uitspraak van de Hoge Raad.
Op 24 maart 2006 heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van een gemeente na verkoop van verontreinigde grond. Door deze uitspraak is er een einde gekomen aan de onduidelijkheid die was ontstaan na een eerder arrest van de Hoge Raad uit 2002. Destijds overwoog de Hoge Raad kort gezegd, dat indien de gemeente verontreinigde grond verkoopt met een bouwplicht, de gemeente daarmee een (impliciete) garantie geeft aan de koper dat de grond geschikt is voor bebouwing. Daarbij was het niet van belang of de gemeente al dan niet van de verontreiniging op de hoogte was. Indien de gemeente de koper verplicht te bouwen, terwijl de grond niet geschikt blijkt te zijn, handelt de gemeente onrechtmatig jegens de koper én latere verkrijgers (derden). Uit het in 2002 gewezen arrest trokken sommigen de conclusie, dat indien geen sprake is van een bouwplicht (impliciete garantie), er dus geen sprake zou kunnen zijn van onrechtmatig handelen door de gemeente.
Door de uitspraak van de Hoge Raad van 24 maart jl. wordt de onduidelijkheid hierover weggenomen. Met het in het verkeer brengen van verontreinigde bouwgrond, ook buiten het geval dat aan de koper een bouwplicht is opgelegd, kan een gemeente onrechtmatig jegens latere verkrijgers handelen. Daarbij plaatste de Hoge Raad wel de kanttekening, dat sprake dient te zijn van bijzondere omstandigheden.
De feiten
Plameco kocht in 1989 een perceel industriegrond van een aannemersbedrijf, die het perceel op dezelfde dag van de gemeente Geldermalsen had gekocht. In 1997 ontdekte Plameco, dat de door haar gekochte grond verontreinigd is door de voormalige op betreffende locatie aanwezige vuilstortplaats van de gemeente. De gemeente had niet medegedeeld dat het perceel in het verleden door haar als vuilstortplaats was gebruikt.
Plamenco spreekt de gemeente aan (van wie zij de grond dus niet had gekocht). In eerste aanleg vordert Plameco bij de rechtbank betaling van de door Plameco geleden schade op grond dat de gemeente jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door vervuilde grond in het verkeer te brengen. In tegenstelling tot de rechtbank, wees het Hof de vordering van Plameco toe en overwoog dat het in het verkeer brengen van verontreinigde bouwgrond onrechtmatig kan zijn jegens latere verkrijgers indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze kwestie vormde de wetenschap van de gemeente dat zij zelf het perceel in het verleden als vuilstortplaats had gebruikt én het feit dat zij daarover heeft gezwegen tegenover de koper een dergelijke bijzondere omstandigheid.
De gemeente ging in cassatie tegen de uitspraak van het Hof maar de Hoge Raad liet de uitspraak in stand. De Hoge Raad overwoog daarbij het volgende.“Anders dan het onderdeel bepleit, is er geen grond voor het oordeel dat zodanige onrechtmatigheid zich slechts kan voordoen indien het gaat om in het verkeer brengen van verontreinigde bouwgrond waarbij de koper een bouwplicht wordt opgelegd en, naar het onderdeel tot uitgangspunt neemt, in verband daarmee moet worden aangenomen dat een impliciete garantie is gegeven dat de grond hiervoor geschikt is.”
Het belang van deze uitspraak
Door het arrest wordt eindelijk duidelijk dat het in het verkeer brengen van verontreinigde grond door een gemeente, ook buiten het geval dat aan de koper een bouwplicht is opgelegd, onrechtmatig kan zijn jegens latere verkrijgers. Er dient dan wel sprake te zijn van bijzondere, bijkomende omstandigheden zoals het weten of behoren te weten van een verontreiniging.