De algemene hoofdregel in het arbeidsrecht luidt: geen arbeid, geen loon. De meest bekende uitzondering op deze regel vormt ziekte van de werknemer. Een andere -iets minder bekende- uitzondering op deze hoofdregel vormt de situatie dat het werk door de werknemer niet wordt verricht door een omstandigheid die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Bij reïntegratie van al dan niet gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers spelen deze begrippen een belangrijke rol.
Rechtspraak tot 2003
In eerdere rechtspraak van de Hoge Raad werd al bepaald dat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer die een gedeelte van zijn oorspronkelijke functie kan hervatten, daartoe in de gelegenheid moet worden gesteld, ook als het voor dat doel noodzakelijk is aanpassingen aan te brengen in de organisatie of de werkverdeling. Biedt de werkgever dit werk niet aan en heeft hij voor deze weigering geen redelijke grond, dan is de werkgever toch verplicht loon door te betalen. Een vergelijkbare situatie doet zich voor als de arbeidsongeschikte werknemer niet meer zijn oorspronkelijk werk kan uitoefenen, maar wel ander passend werk. De werkgever is verplicht dit andere passende werk ook aan te bieden, tenzij dit in redelijkheid niet van deze werkgever kan worden gevergd. Ook hier: maakt de werkgever van een aanbod passend werk te verrichten geen gebruik en zonder redelijke grond, dan is de werkgever toch gehouden loon door te betalen.
Op deze voor de praktijk zeer belangrijke rechtspraak is nu een -eveneens belangrijke- aanvulling gekomen.
Nieuwe uitspraak
In de zaak Stal/GAK heeft de Hoge Raad op 17 januari jl. beslist dat als de arbeidsongeschikte werknemer zich bereid verklaart ander passend werk te verrichten, de werkgever verplicht is om zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is te onderzoeken of andere passende arbeid voorhanden is en van de uitkomst van dit onderzoek melding te maken aan de werknemer. Blijft de werkgever in gebreke met dit onderzoek of duurt dit onredelijk lang of blijft de werkgever in gebreke met het verschaffen van (tijdig) uitsluitsel aan de werknemer over de uitkomsten van dit onderzoek, dan is de werkgever toch verplicht loon door te betalen ook als achteraf zou blijken dat de werkgever geen passende arbeid voorhanden had.
Concreet betekent deze uitspraak dat de Hoge Raad een (dure) sanctie stelt op onredelijke vertragingen, traineren of een lakse houding.
In de situatie die heeft geleid tot deze uitspraak van de Hoge Raad was sprake van een werkgever die pas na zeer geruime tijd en meerdere procedures op initiatief van de werknemer bereid was om mee te werken aan een onderzoek naar de reïntegratiemogelijkheden van de werknemer. Uiteindelijk moest worden vastgesteld dat deze reïntegratiemogelijkheden ontbraken. De werkgever stelde zich daarop op het standpunt dat dus ook geen loon verschuldigd kon zijn over de periode dat hij had nagelaten dit onderzoek te doen, omdat achteraf immers was gebleken dat hij ook in die periode niet in staat was passend werk aan te bieden. Onjuiste conclusie, is hierop het oordeel van de Hoge Raad.