Inleiding
Ziekte en reïntegratie en de verplichtingen van werkgever en werknemer geven regelmatig aanleiding tot discussie.
Probleemstelling
In de onderhavige casus is volgens UWV sprake van een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, terwijl werknemer zich volledig arbeidsongeschikt acht, zich bereid verklaart te werken, maar feitelijk niet werkt, werkgever geen passend werk aanbiedt en geen loon betaalt.
De vraag die in mei 2003 ter beantwoording aan de kantonrechter te Zutphen in mei 2003 werd voorgelegd, was: heeft werknemer aanspraak op loon?
Feiten
Na een aanvankelijk volledige arbeidsongeschiktheid gedurende twee jaar, verlaagt het UWV het arbeidsongeschiktheids-percentage, omdat werknemer een deel van zijn restcapaciteit kan benutten in eigen arbeid. Werknemer laat weten bereid te zijn aangepast werk te verrichten, maar wel bezwaar te maken tegen zijn afschatting. Werkgever trekt de realiteit van de bereidheid van werknemer in twijfel en laat in overleg met de Arbo-arts een onderzoek doen naar werkmogelijkheden van werknemer. Een arbeidsdeskundig onderzoek wijst vervolgens uit dat het eigen werk gedeeltelijk passend is te maken, maar bedrijfsmatig moeilijk te realiseren. Werknemer kan zich hierin niet vinden. Tot een concreet werkaanbod van werkgever komt het niet.
Oordeel kantonrechter
Op de werkgever rust de verplichting om - ook na het eerste ziektejaar - een arbeidsongeschikte werknemer beschikbare of te realiseren aangepaste eigen arbeid aan te bieden.
Op de werknemer rust de verplichting - indien hij bezwaar maakt tegen zijn afschatting en vervolgens loon van zijn werkgever vordert - dat hij aan zijn werkgever expliciet verklaart in staat en bereid te zijn, zijn eigen arbeid te verrichten. Daarbij dient hij dan globaal aan te geven met welke medische beperkingen rekening moet worden gehouden of hij zijn arbeid geheel of gedeeltelijk kan en wil verrichten en welke aanpassingen overigens gewenst zijn.
In het onderhavige geval is van een reële en daadwerkelijke bereidverklaring van de werknemer vooralsnog onvoldoende gebleken. Werknemer kon geen aanspraak op loon maken.
Eerdere rechtsspraak
Deze uitspraak sluit goed aan op eerdere rechtspraak over de verplichtingen van werkgever en werknemer in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. In 1997 oordeelde de Hoge Raad in het arrest van Vendex/Van Rosmalen dat van bereidheid om passende arbeid te verrichten slechts sprake is indien de werknemer doet blijken de bedongen/aangeboden arbeid daadwerkelijk te zullen hervatten zodra de werkgever hiertoe de gelegenheid biedt, ook indien de werknemer tegen de arbeidsgeschiktverklaring door het UWV beroep heeft ingesteld. De werkgever moet, op grond van het aanbod van de werknemer, ook een concreet werkaanbod doen.
Daartoe dient werkgever zo spoedig mogelijk te onderzoeken of andere passende arbeid voorhanden is en de uitkomst van het onderzoek aan de werknemer te melden. Mocht blijken dat werkgever geen passende arbeid heeft, dan is de werkgever verplicht werknemer hieromtrent tijdig uitsluitsel te geven, op straffe van een loondoorbetalingsverplichting. (Hoge Raad Stal/GAK: zie bulletin 28 mei 2003)