Skip to Content

De Hoge Raad over de strekking van het opschortingsrecht

Publicaties Cassatie

De Hoge Raad heeft zich onlangs uitgesproken over de strekking van het opschortingsrecht. Dat strekt er volgens de Hoge Raad toe om, kort gezegd, druk op een wederpartij uit te oefenen om de tegenvordering na te komen, en heeft -voor het geval de wederpartij daarmee in gebreke zou blijven- mede het karakter van zekerheid voor de voldoening (door middel van verrekening) van eventuele schadevordering.

De oorsprong van voornoemde procedure is gelegen in een opdracht tot het vernieuwen van de dakbedekking van een woning in juni 2007. Na tien maanden heeft de dakdekker zijn werkzaamheden, die nog niet gereed waren, gestaakt. Wel heeft de dakdekker een factuur gezonden voor de uitgevoerde werkzaamheden. Opdrachtgeefster heeft daarop bericht dat een en ander mankeert aan de uitgevoerde werkzaamheden en dat zij pas bereid is om de factuur te voldoen zodra alle gebreken en tekortkomingen naar tevredenheid zijn hersteld. Daarvoor heeft zij aan de dakdekker een termijn van tien dagen gegeven. In reactie daarop heeft de dakdekker aangeboden (een deel van) de werkzaamheden alsnog uit te voeren, echter op voorwaarde de opdrachtgeefster een bepaald bedrag zou betalen. Daar kon opdrachtgeefster zich niet in vinden en zij heeft de dakdekker bericht dat hij in verzuim is en dat zij om die reden haar betalingsverplichting opschort. Daarop heeft de dakdekker nog aangeboden een deel van de tekortkomingen te verhelpen, onder de voorwaarde dat eerst het openstaande bedrag zou worden betaald. Uiteindelijk heeft opdrachtgeefster de overeenkomst tussen partijen (gedeeltelijk) ontbonden.

In de procedure vordert opdrachtgeefster schadevergoeding van de dakdekker wegens het op ondeugdelijke wijze aanbrengen van de dakbedekking op haar woning, alsmede (gedeeltelijke) ontbinding van de tussen hen geldende overeenkomst. De dakdekker vordert op zijn beurt betaling van de openstaande factuur. De rechtbank (en later bekrachtigd door het gerechtshof) heeft beide vorderingen afgewezen. De vordering van de opdrachtgeefster is afgewezen omdat volgens de rechtbank geen sprake zou zijn van verzuim. Het zou, aldus de rechtbank en het gerechtshof, namelijk onredelijk van de opdrachtgeefster zijn geweest om niet op het voorstel van de dakdekker in te gaan.

De Hoge Raad oordeelde uiteindelijk dat voornoemd oordeel in strijd is met de strekking van het door opdrachtgeefster ingeroepen opschortingsrecht. Acceptatie van het voorstel van de dakdekker door opdrachtgeefster zou er immers op neerkomen dat opdrachtgeefster haar opschortingsrecht ter zake de betaling van de factuur grotendeels zou moeten prijsgeven voordat de dakdekker tot het uitvoeren van de (herstel)werkzaamheden zou overgaan.

HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:95