Skip to Content

Blijven de slapende dienstverbanden nog slapend in het rest van het jaar 2019?

Blogs Arbeidsrecht

Naar aanleiding van prejudiciële vragen die de rechtbank Limburg aan de Hoge Raad heeft gesteld in een zaak over ‘slapende dienstverbanden’, heeft de advocaat-generaal zeer recent een advies uitgebracht. De prejudiciële (uitleg)vragen gaan over de toelaatbaarheid van ‘slapende dienstverbanden’. Een ‘slapend dienstverband’ is een dienstverband waarbij een langdurig arbeidsongeschikte werknemer thuis zit en geen loon meer krijgt, maar door de werkgever toch in dienst wordt gehouden. Hierdoor hoeft de wettelijke transitievergoeding niet te worden betaald. Nu ingevolge de WAB de wettelijke transitievergoeding vanaf 1 januari 2020 veel lager kan uitvallen - zeker voor oudere werknemers met lange dienstverbanden - en het advies neerkomt op de verplichting om, op verzoek van de arbeidsongeschikte werknemer, het ‘slapende dienstverband’ te beëindigen, kan dit reden zijn dat er in de laatste maanden van 2019 nog “de nodige werknemers wakker worden”.  

Op zich kunnen de werkgevers op grond van de Regeling Compensatie Transitievergoeding de betaalde transitievergoeding (onder voorwaarden) terugvorderen vanaf 1 april 2020 als zij een langdurig arbeidsongeschikte werknemer ontslaan of hebben ontslagen vanaf 1 juli 2015. Hierdoor is voor vele werkgevers dit wakker worden van de werknemers geen probleem. Niettemin kunnen er redenen zijn om deze voorfinanciering niet te kunnen c.q. te willen financieren of zit er een gat tussen de door de werkgever te betalen transitievergoeding en de compensatie die hij daarvoor gaat krijgen. De advocaat-generaal heeft nu meer duidelijkheid gegeven over wat van een goed werkgever in deze mag worden verwacht. Dit is overigens een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat al dan niet te volgen. Het is echter onduidelijk wanneer de Hoge Raad hierover uitspraak gaat doen.

De zaak

Een werknemer die sinds een aantal jaren met ernstige rugklachten thuis zit, na tientallen jaren lichamelijk zwaar werk te hebben verricht, wordt door zijn werkgever in een ‘slapend dienstverband’ gehouden. De werknemer eist van zijn werkgever schadevergoeding, omdat de werkgever niet bereid is om het ‘slapende dienstverband’ te beëindigen, onder betaling van de wettelijke transitievergoeding.

Prejudiciële vragen

De rechtbank Limburg heeft in een vonnis van 10 april 2019 prejudiciële vragen gesteld over de vraag of, en zo ja onder welke omstandigheden, een werkgever als ‘goed werkgever’ akkoord moet gaan met het voorstel van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer tot beëindiging van het ‘slapende dienstverband’, onder betaling van de wettelijke transitievergoeding. Een prejudiciële vraag is een vraag van een rechtbank of gerechtshof aan de Hoge Raad over de uitleg van een rechtsregel als daarover nog onduidelijkheid bestaat.

Advies advocaat-generaal

Advocaat-generaal De Bock vindt dat een werkgever in beginsel verplicht is om op verzoek van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer, een ‘slapend dienstverband’ te beëindigen onder betaling van een bedrag ter hoogte van de transitievergoeding. Dit vanwege voormelde Regeling Compensatie Transitievergoeding, waardoor het argument dat een werkgever op hoge kosten wordt gejaagd, veelal niet meer opgaat. Bovendien is duidelijk dat de wetgever af wil van de ‘slapende dienstverbanden’. Op grond daarvan brengt de eis van ‘goed werkgeverschap’ met zich mee dat een werkgever een werknemer niet in een ‘slapend dienstverband’ mag houden, met als enige reden om de betaling van de transitievergoeding te ontlopen. Op de werkgever rust dus de verplichting om, op verzoek van de arbeidsongeschikte werknemer, het ‘slapende dienstverband’ te beëindigen, met betaling van een bedrag ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Dit kan anders zijn als de werkgever gerechtvaardigde belangen heeft om de arbeidsongeschikte werknemer toch in dienst te houden, bijvoorbeeld

  • als er een reëel uitzicht is op re-integratie;
  • als er financiële problemen van de werkgever zijn bij het moeten voorfinancieren van de transitievergoeding;
  • indien de transitievergoeding niet (geheel of gedeeltelijk) gecompenseerd zal worden. Hierbij zou een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen omstandigheden (die debet zijn aan het niet of niet volledig gecompenseerd krijgen van de transitievergoeding) die in de risicosfeer van de werkgever liggen, en omstandigheden die in de risicosfeer van de werknemer liggen;
  • mogelijke andere belangen van de werkgever bij het in dienst houden van de werknemer, anders dan de enkele wens om de transitievergoeding niet te hoeven betalen.

Conclusie

Of de Hoge Raad dit advies van de advocaat-generaal gaat opvolgen, is dus nog niet bekend. Mede met het oog op de (veelal) lagere transitievergoedingen vanaf 1 januari 2020 kan dit advies van de advocaat-generaal – bij gebrek aan een uitspraak van de Hoge Raad (in 2019) – tot gevolg hebben dat de wakker geworden werknemers aan de deur van de werkgevers gaan kloppen. Mocht dit, om welke reden ook, niet uitkomen, dan kunnen werkgevers proberen dit ‘over het jaar heen te tillen’ dan wel hier desgewenst hun voordeel mee te doen (bijvoorbeeld in een vaststellingsovereenkomst alleen betaling van de transitievergoeding die zij verschuldigd zouden zijn bij einde wachttijd overeen te komen, in plaats van die zij verschuldigd zouden zijn bij het einde van de arbeidsovereenkomst (dus “zonder de slapende jaren”) zou dit spelen. Dit, omdat in die situatie de werkgever alleen de lagere transitievergoeding gecompenseerd krijgt, maar deze voor de werknemer nog altijd hoger is dan de wettelijke transitievergoeding vanaf 1 januari 2020).

Mocht hierover nader advies wenselijk zijn, neem gerust contact op met Astrid Booijink of één van de andere leden van de sectie Arbeidsrecht van BANNING.