Als een alimentatieplichtige slechts in staat is een geringe bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen te betalen of slechts een laag in bedrag aan partneralimentatie kan voldoen, levert het vraagstuk van de behoefte geen problemen op. Er bestaat echter in de praktijk onduidelijkheid over de vraag aan welk alimentatiebedrag kinderen behoefte hebben, als hun ouders samen een (aanzienlijk) hoger inkomen genieten dan € 3.500,-- netto per maand. Daarover gaat dit artikel. De hoogte van de partneralimentatiebehoefte in zaken, waarin de alimentatieplichtige in staat is hogere bedragen te betalen dan nodig zijn voor het dagelijks levensonderhoud van de ander, staat centraal in een artikel dat zal verschijnen in EB februari 2003. Beide artikelen gaan over de vraag, waar de grens ligt van de redelijke alimentatiebehoefte.
Inleiding
Volgens artikel 1: 397 lid 1 BW wordt bij het bepalen van de hoogte van kinderalimentatie rekening gehouden met de behoeften van de tot onderhoud gerechtigde en met de draagkracht van de tot uitkering verplichte persoon. Bij kinderen is het volgens de wet (art. 1:392 lid 2 BW) niet van belang of zij behoeftig zijn. Een ouder kan zich dus niet tegen een alimentatievordering van een minderjarig en jong-meerderjarig kind verweren met de mededeling, dat zijn kind in staat is te gaan werken en dus door arbeid in het eigen levensonderhoud moet voorzien.
De bovengrens van de kinderalimentatieverplichting wordt gevormd door de behoeften van het kind. Die worden bepaald door de levenswijze van betrokkene, in verband met de maatschappelijke omstandigheden (Asser-de Boer 1998, pag. 778). De hoogte van de kinderalimentatiebehoefte is dus afhankelijk van de welstand, waarin een kind werd opgevoed. Volgens M.J.C. Koens en C.G.M. van Wamelen (Monografie (Echt)scheidingsrecht nr. 8: kind en scheiding, 2001, pag. 201) heeft het kind er binnen redelijke grenzen recht op, dat de ouders hem naar hun eigen welstand onderhouden. Zeer welgestelde ouders mogen hun kind dus niet op een noodrantsoen zetten, althans niet als zij er zelf een luxueuze levensstijl op na houden. Dit laat volgens Koens en Van Wamelen onverlet de vrijheid van zeer draagkrachtige ouders om er, bij voorbeeld uit principiële en/of pedagogische overwegingen, een sobere huishouding en levensstijl op na te houden. Waar nu precies de grenzen liggen, maken Koens en Van Wamelen niet duidelijk.
Werkgroep Alimentatienormen
Tot 1994 bestonden er geen richtlijnen voor de bepaling van de behoeften van kinderen. Bij voldoende draagkracht werd de kinderalimentatie meestal vastgesteld op ƒ 250,-- per kind per maand. Als de kinderalimentatie op dat bedrag werd vastgesteld, ontving de alimentatieplichtige een fiscaal voordeel in de vorm van buitengewone lastenaftrek. Daarmee fungeerde genoemd bedrag destijds als een soort feitelijk maximum. Dat bedrag had evenwel niets te maken met de vraag aan welk bedrag een kind eigenlijk behoefte had.
De Werkgroep Alimentatienormen van de NVvR heeft samen met het Nibud onderzoek gedaan naar de vraag wat kinderen kosten. De Werkgroep heeft op basis van CBS-studies over kosten van kinderen relaties gelegd tussen het netto gezinsinkomen van de ouders, het aantal kinderen in het gezin, hun leeftijd en de hoogte van de behoefte van die kinderen. Het onderzoek is verricht in gezinnen, waarin het netto gezinsinkomen maximaal € 3.500,-- bedroeg en in welke gezinnen maximaal vier kinderen waren. Er is geen onderzoek gedaan naar de hoogte van de uitgaven voor kinderen in gezinnen met een aanzienlijk hoger netto gezinsinkomen of gezinnen met meer kinderen.
De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van de Werkgroep Alimentatienormen, opgesteld in samenwerking met het Nibud, dat voor het eerst verscheen in Trema 1994-3 onder de naam “Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie”. Het rapport bevat een tabel, die ieder jaar wordt geactualiseerd. In gezinnen met maximaal vier kinderen worden de kinderbijslagpunten bij elkaar opgeteld. Afhankelijk van het aantal kinderbijslagpunten blijken de kosten van kinderen bij vier kinderen in één gezin te variëren tussen de € 1.115,-- en € 1.235,-- of meer, excl. premie voor de ziektekostenverzekering. Daarin zijn de doorsnee kosten voor levensonderhoud, kleding, woonkosten, etc. berekend.
De hiervoor genoemde tabel is gebaseerd op een percentage van het netto gezinsinkomen. Op grond van berekeningen van het CBS gaat de Werkgroep ervan uit, dat één kind gemiddeld 19% van het netto gezinsinkomen kost, twee kinderen gemiddeld 27% daarvan, drie kinderen 34% en 4 of meer kinderen 39%. Daarop wordt de te ontvangen kinderbijslag in mindering gebracht. Bijzondere kosten (kosten van topsport, extra hoge kosten van muziekopleiding of bijzonder hoge oppaskosten) dienen hierbij te worden opgeteld.
Als beide ouders een inkomen hebben, dan ligt het volgens voormeld rapport voor de hand, dat aan de niet-verzorgende ouder dat deel van de eigen bijdrage aan alimentatie wordt opgelegd, dat naar rato van het inkomen van beide ouders en rekening houdend met eventuele andere factoren, voor diens rekening behoort te komen. Een verlaging of het wegvallen van een inkomen na de echtscheiding behoort - op grond van het uitgangspunt, dat het welvaartsniveau ten tijde van de echtscheiding in beginsel bepalend is voor de bepaling van de kosten van kinderen - geen invloed te hebben op de bepaling van die kosten. Verhoging van de draagkracht van de niet-verzorgende ouder dient daarentegen wel invloed uit te oefenen op de vaststelling van de behoefte: indien het huwelijk zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben uitgeoefend op het bedrag, dat ten behoeve van de kinderen zou zijn uitgegeven. Maatstaf voor de bepaling van de kosten van de kinderen is dus het hogere inkomen.
De hiervoor genoemde percentages en de tabel, behorende bij het rapport “Kosten van kinderen” gelden niet bij netto gezinsinkomens, die aanzienlijk hoger zijn dan € 3.500,-- per maand. Daar is immers geen onderzoek naar gedaan. De vraag is echter, hoe in die gevallen de hoogte van de behoefte moet worden bepaald. Daarbij moet worden vermeld, dat het partijen steeds vrij staat in individuele gevallen de hoogte van de behoefte van kinderen individueel te bepalen. Partijen zijn niet verplicht de tabel te gebruiken. De tabel is een hulpmiddel om in die gevallen, waarin er geen reden is af te wijken van de algemene gegevens, op eenvoudige wijze de hoogte van de kinderalimentatiebehoefte vast te stellen.