Bij de bepaling van kinderalimentatie wordt de zogenoemde “alleenstaande ouderkop” (onderdeel van het kindgebonden budget) waar alleenstaande ouders voor in aanmerking kunnen komen in mindering gebracht op de behoefte van kinderen. Dat adviseert in ieder geval de Expertgroep Alimentatienormen. Dit kan ertoe leiden dat de niet-verzorgende ouder geen bijdrage meer hoeft te betalen voor de kinderen of in ieder geval een veel lagere bijdrage. Ik schreef hier eerder over op dit blog op 26 januari 2015. De Rechtbank Den Haag sloeg het advies van de Expertgroep bij uitspraak van 9 januari 2015 in de wind. De rechtbank overwoog het advies in strijd te vinden met het wettelijk uitgangspunt dat ouders gehouden zijn tot het verstrekken van levensonderhoud aan hun kinderen. Het is volgens de rechtbank onaanvaardbaar dat in de behoefte van kinderen zou worden voorzien uit gemeenschapsmiddelen, terwijl er bij de niet primair verzorgende ouder wel draagkracht is om een bijdrage te leveren.
Op 12 februari 2015 deed de Rechtbank Den Haag opnieuw een uitspraak in gelijke zin. Volgens de rechtbank is het de bedoeling van de wetgever geweest de alleenstaande ouderkop ten goede te laten komen aan de alleenstaande verzorgende ouder. De aanbeveling van de Expertgroep heeft volgens de rechtbank tot gevolg dat de verzorgende ouder er minder dan de wetgever bedoeld heeft, op vooruit gaat, omdat deze minder kinderalimentatie ontvangt. De alimentatieplichtige ouder moet minder betalen, terwijl hij wel over draagkracht beschikt om meer bij te dragen. Gelet hierop laat de rechtbank de alleenstaande ouderkop bij de berekening buiten beschouwing.
Twee uitspraken dus waarbij het advies van de Expertgroep niet is gevolgd. Daar komt nog bij dat in het gisteren door Jeroen Recourt (PvdA) en Ard van der Steur (VVD) ingediende wetsvoorstel tot herziening van de kinderalimentatie het volgende staat:
“Door deze verlaging [van de behoefte met het kindgebonden budget] kan de onwenselijke situatie ontstaan dat de niet verzorgende ouder geen kinderalimentatie hoeft te betalen ongeacht de hoogte van het inkomen. Feitelijk betaalt de overheid grotendeels het levensonderhoud van de kinderen daar waar de ouders dat zelf kunnen opbrengen, maar op basis van deze rekensystematiek dat niet hoeven. Dat druist in tegen het uitgangspunt dat beide ouders primair verantwoordelijk zijn voor het levensonderhoud van hun kinderen.”
Gelet hierop tellen de initiatiefnemers van het wetsvoorstel in hun voorgestelde berekeningsmethode het kindgebonden budget op bij het inkomen van de ontvangende ouder. Dit lijkt mij terecht als dit inkomen niet aan de behoeftekant wordt meegenomen. Dit is ook overeenkomstig de wijze waarop voorheen de alleenstaande ouderkorting bij de berekening van kinderalimentatie werd meegenomen. Ter vervanging van onder meer deze korting is de alleenstaande ouder kop in de plaats gekomen. De Rechtbank Den Haag heeft het zo niet gedaan en heeft de alleenstaande ouderkop, zoals de rechtbank ook overweegt, geheel buiten beschouwing gelaten.
Gezien de uitspraken van de Rechtbank Den Haag en hetgeen in voornoemd wetsvoorstel staat, verwacht ik meer uitspraken waarbij het advies van de Expertgroep op dit punt niet wordt gevolgd.