Op 1 september jl. heeft de kantonrechter een uitspraak gedaan over alcoholgebruik op de werkvloer. Hierbij is van belang dat het alcoholgebruik niet een eenmalige situatie betrof, doch zag het op een alcoholverslaving van een werknemer. Hoewel de betrokken werknemer verweer voerde dat de alcoholverslaving heb niet kon worden verweten, was de kantonrechter van oordeel dat er in het onderhavige kwestie sprake was van verwijtbaar gedrag. De arbeidsovereenkomst werd door de kantonrechter ontbonden op grond van een dringende reden.
Feiten
De betrokken werknemer was in 1997 in dienst getreden bij onderneming X, in de functie van “medewerker reiniging”. Zijn werkzaamheden bestonden uit het schoonhouden van straten, pleinen, markten en winkelcentra. Voor de uitoefening van deze functie, diende de werknemer in het bezit te zijn van een rijbewijs B. Vanwege zijn onhandelbare alcoholverslaving werd hem gedurende de periode dat hij werkzaam was bij de onderneming X zijn rijbevoegdheid ontzegd in verband met het rijden onder invloed. In die periode was nog onduidelijk of het CBR werknemer zijn rijbewijs terug zou geven. Onderneming X maakte toentertijd al aan de werknemer bekend dat wanneer het CBR zijn rijbewijs niet terug zou geven, zij de arbeidsovereenkomst met hem zouden ontbinden. Het CBR verklaarde uiteindelijk het rijbewijs van betrokkene ongeldig en ten gevolge hiervan stelde onderneming X een beëindigingovereenkomst op voor de dienstbetrekking tussen X en werknemer. De werknemer stemde uitdrukkelijk niet in met ondertekening van de beëindigingovereenkomst. Partijen stelden ten gevolge hiervan een vaststellingsovereenkomst op, waarbij werd afgesproken dat werknemer zou worden gedetacheerd bij een andere onderneming. Omdat deze onderneming een zero-tolerence beleid voerde met betrekking tot alcoholgebruik zou er voor de werknemer een begeleidingsproject worden opgesteld om hem van zijn alcoholverslaving af te helpen. Partijen legden schriftelijk vast dat bij overtreding van de regels zijn begeleidingstraject onmiddellijk stop zou worden gezet. Helaas hield de werknemer zich niet aan deze afspraken en werd op staande voet ontslagen.
Vordering
De onderneming verzocht ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex art. 7:685 lid 2 op grond van dringende redenen. Zij gaven aan dat zij hun best hadden gedaan om de betrokkene van zijn alcoholverslaving af te helpen, zij hem meerdere malen hebben geadviseerd hebben professionele verslavingshulp te zoeken en zij hebben hem meerdere malen hadden gewaarschuwd voordat hij werd ontslagen. Het vertrouwen van de onderneming was geschaad en zij verzochten dan ook ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder enige vergoedingsplicht aan werknemer.
Verweer werknemer
Werknemer voerde verweer in de procedure inhoudende dat zijn gedrag niet te wijten was aan zijn alcoholverslaving, maar aan een zuurstoftekort bij zijn geboorte. Als gevolg daarvan zou hij bij spanningen deze verwerken met en door alcoholgebruik. Omdat het feit hem dus niet zou kunnen worden toegerekend, zou een en ander niet toereikend zijn met betrekking tot de ontbinding van de overeenkomst. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens dringende reden zou een te zware maatregel zijn, gelet op de ingrijpende gevolgen daarvan voor hem. Hij zou dan geen WW-uitkering ontvangen en gelet op zijn verstandelijke en psychische beperkingen op korte termijn geen andere baan kunnen vinden met alle gevolgen van dien.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter meende dat het verzoek geen verband hield met het bestaan van een opzegverbod zoals in 7:685 lid 1 BW. Al zouden de gedragingen niet aan de werknemer kunnen worden toegerekend, staat zulks niet in de weg aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens dringende reden. Verwijtbaarheid is immers géén vereiste voor een dringende ontslagreden, mits afweging van de concrete omstandigheden niet tot een andere conclusie moet leiden. De kantonrechter meende dat werknemer zelf verantwoordelijk was voor het eindresultaat van deze procedure. Hij had immers zijn overmatige alcoholgebruik niet geschuwd, riskeerde door zijn gedrag het verlies van zijn werk en negeerde de herhaaldelijke adviezen om zijn verslaving in behandeling te laten nemen. Dat zijn verstandelijke beperkingen de oorzaak zouden zijn van het verhinderen in het opvolgen van de adviezen, maakte de werknemer onvoldoende aannemelijk.
Rechtbank Haarlem 1 september 2009, LJN BJ 7396