Indicatietarieven moeten excessen in proceskostenveroordelingen in intellectuele eigendomsprocedures uitbannen

expertise:

Intellectueel Eigendomsrecht

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

30 oktober 2008

Met ingang van 1 augustus 2008 gelden in inbreukprocedures in intellectuele eigendomsrechten de zogenaamde indicatietarieven, vastgesteld door de rechtbanken. Met deze indicatietarieven wordt door de rechtspraak beoogd om soms excessieve proceskostenveroordelingen uit te bannen. Deze laatste zijn het gevolg van de inwerkingtreding van de Europese Richtlijn tot handhaving van intellectuele eigendomsrechten uit 2004 (in Nederland geïmplementeerd in 2007). Deze indicatietarieven zullen naar verwachting de toegang tot dergelijke procedures laagdrempeliger maken. In dit artikel worden de uitgangspunten genoemd en uiteraard de indicatietarieven zelf. 

Inleiding
Op 29 april 2004 is de zogenaamde Europese Handhavingsrichtlijn betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten tot stand gekomen. Artikel 14 van de richtlijn bepaalt dat de lidstaten zorgdragen dat in procedures inzake intellectuele eigendomsrechten als algemene regel de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, door de verliezende partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Deze bepaling is in 2007 geïmplementeerd in artikel 1019h Rv (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In afwijking van het gebruikelijk gehanteerde liquidatietarief dient de proceskostenveroordeling dus in beginsel te zijn gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten.
Sinds inwerkingtreding van deze bepaling zijn er soms excessieve proceskosten gevorderd en toegewezen, oplopend tot bedragen boven de € 50.000. Dit had een toenemende procesvrees bij rechthebbenden tot gevolg. Om dit averechts effect te keren en de toegang tot IE inbreuk procedures laagdrempeliger te maken, zijn deze indicatietarieven opgesteld. 

Gebleken is aldus dat de praktijk behoefte heeft aan een handvat om de redelijkheid van de gemaakte proceskosten te kunnen beoordelen en om het mogelijke kostenrisico beter te kunnen inschatten in een vroeg stadium van een procedure. Het Landelijk Overleg Voorzitters van de Civiele sectoren van de rechtbanken (LOVC) heeft een werkgroep opgericht om een dergelijk handvat te ontwikkelen. Dit heeft geleid tot vaststelling van onderstaande indicatieve maatstaven die door de Rechtspraak bij beoordeling van de proceskosten in eerste aanleg zullen worden gehanteerd. Vanaf 1 augustus 2008 worden deze indicatietarieven toegepast.

Uitgangspunten
1) Artikel 1019h Rv wordt alleen toegepast indien dat uitdrukkelijk is gevorderd (vergelijk de tekst van het artikel: desgevorderd). Dat geldt ook wanneer de gedaagde aanspraak maakt op vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten.

2) De indicatieve tarieven doen geen afbreuk aan de regel dat de werkelijk gemaakte proceskosten worden vergoed. De tarieven geven een indicatie van het maximale bedrag aan proceskosten dat door de bank genomen nog als redelijk en evenredig kan worden aangemerkt. De tarieven staan er niet aan in de weg dat een afwijkend, lager of hoger, bedrag wordt vastgesteld.

Indien echter aanspraak wordt gemaakt op een hoger bedrag zullen, bij betwisting door de wederpartij, hoge eisen aan de motivering gesteld moeten worden.

3) Het toepassingsgebied van de indicatietarieven wordt als volgt afgebakend:

  • Ingeval van een gemengde grondslag (bijvoorbeeld merkinbreuk en misleidende reclame) wordt een schatting gemaakt van de proceskosten die aan het op de intellectuele eigendom grondslag gebaseerde deel van de procedure moeten worden toegerekend.

  • Toepassing vindt ook plaats in procedures die het vervolg zijn op de hiervoor genoemde procedures (voorbeeld: een procedure ter vaststelling van de door merkinbreuk geleden schade).

  • De tarieven zijn niet van toepassing in octrooizaken. Het is mogelijk dat in de toekomst ook indicatieve tarieven voor octrooizaken zullen worden vastgesteld.

  • De tarieven gelden uitsluitend voor de eerste instantie.

4) De mate van verwijtbaarheid van de inbreuk is als regel niet relevant voor de toepassing van artikel 1019Rv. Op grond van de billijkheid bestaat ruimte voor een afwijkende proceskostenveroordeling, maar de billijkheid verzet zich niet tegen een volledige proceskostenveroordeling enkel en alleen omdat geen sprake is van bewuste inbreuk. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de ene partij minder (of meer) kapitaalkrachtig is dan de andere.

5) Indien de door een partij opgegeven proceskosten niet worden bestreden, zal de opgave die aldus aan de vordering op grond van artikel 1019h Rv ten grondslag wordt gelegd in het algemeen worden gevolgd, ook indien de kosten hoger zijn dan het indicatietarief. Deze bedragen betreffen uitsluitend de werkzaamheden van de advocaat en zijn exclusief BTW. De bedragen omvatten ook de buitengerechtelijke advocaatkosten, echter niet de kosten van ingeschakelde deskundigen.

6) De tarieven maken onderscheid tussen eenvoudige procedures en overige procedures. Voor een inschatting van de aan de procedure bestede tijd wordt onder meer gelet op de omvang van het (redelijkerwijs noodzakelijke) feitenonderzoek voorafgaand aan de procedure, de omvang van het relevante feitencomplex, de grondslagen van de vorderingen en de omvang van het verweer (meerdere grondslagen en een groot aantal verweren zullen vaak leiden tot een complexere procedure) en het aantal relevante “producties” (schriftelijke bewijsstukken). Ook kan worden getoetst of de inzet van het aantal advocaten aan een zijde gelet op de omvang en complexiteit van de zaak redelijk en evenredig is. Het financiële belang van de zaak is voor het onderscheid niet doorslaggevend.

Indicatietarieven

  • eenvoudig kort geding: maximaal € 6.000
  • overige kort gedingen: maximaal € 15.000
  • eenvoudige bodemzaak zonder repliek en dupliek: maximaal € 8.000
  • overige bodemzaken zonder repliek en dupliek: maximaal € 20.000
  • eenvoudige bodemzaak met repliek, dupliek en/of pleidooi: maximaal € 10.000
  • overige bodemzaken met repliek, dupliek en/of pleidooi: maximaal 
  • € 25.000